Gepubliceerd op 30-10-2017

boel

betekenis & definitie

boel - Zelfstandignaamwoord
1. een verzameling van alle zaken
Doordat ze zo ontzettend veel gedronken hadden, begonnen ze de hele boel af te breken.
2. (informeel) de gang van zaken
Doe geen zaken met hem, hij probeert altijd de boel te belazeren!
Maar als de boel uit de hand loopt, ga ik niet zitten wachten op Europa.”
3. (informeel) een grote hoeveelheid
Zo, er ligt weer een boel werk op ons te wachten.
4. (informeel) een tussenwerpsel
Nee, ik heb geen idee. Maar ach, boel!
5. (Jiddisch-Hebreeuws) achtste maand van het jaar, in oktober-november; oude benaming, later marchesjvan (1 Kon. 6:38)

Woordherkomst
Herkomst: Hebreeuws, letterlijk: 'opbrengst'

Verwante begrippen
Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): bul