Gepubliceerd op 10-11-2017

bezigheidstherapie

betekenis & definitie

bezigheidstherapie - Zelfstandignaamwoord
1. een bezigheid die op zich weinig nut heeft maar het uitvoeren van de bezigheid zou wel een heilzame werking hebben op de beoefenaar van de bezigheid
Ik herinner me de basisschool als een aaneenschakeling van handwerkjes, kleurplaten en knutselclubs. Kastanjes moesten op satéprikkers worden gespiesd, gekleurd papier moest in kartonnen bekertjes geplakt, ballonen in papier-maché ingepakt. Elke Moeder- en Vaderdag kwamen de schorten weer uit de kast en moest er weer iets met wascokrijt gebeuren of brooddeeg of gips of ecoline of kraaltjes. Mijn schrijfsels moesten grote ronde krullen hebben en ze moesten precies de lijntjes raken. Om een of andere onduidelijke reden was het essentieel dat we goed konden figuurzagen. De boeken moesten gekaft worden. Ik moest arceren en verf mengen en rechte lijnen tekenen zonder liniaal. Waarom? Daarom, was het antwoord. Ik heb altijd een sterk vermoeden gehad dat het bezigheidstherapie was.
Dit weekend zitten tienduizenden Nederlanders te turen naar hun tuin of balkon, voor de nationale tuinvogeltelling. Het is groepswetenschap, maar ook bezigheidstherapie. Vogels tellen lijkt op schaapjes tellen: rustgevend.

Woordherkomst
samenstelling van bezigheid en therapie met het invoegsel -s-

Synoniemen
arbeidstherapie

Antoniemen
bedrust