Gepubliceerd op 10-11-2017

bezem

betekenis & definitie

bezem - Zelfstandignaamwoord
1. (gereedschap) (huishouden) een huishoudelijk voorwerp om stof en vuil bij elkaar te vegen
Met een bezem veeg je vooral grof vuil bij elkaar.

bezem - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezemen
♢ Ik bezem
2. gebiedende wijs van bezemen
bezem!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezemen
bezem je?

Woordherkomst
Stamt af van Germaans *besmon, vanwaar ook Engels: besom, Duits: Besen.

Uitdrukkingen en gezegden
♦ De bezem de mast in
op zee de baas zijn
♦ De deur uit bezemen
wegjagen
♦ Het vuil gaat voor de bezem
gezegd over iemand die zich hooghartig opstelt
♦ Nieuwe bezems vegen schoon
nieuwe bazen gaan anders met zittend personeel om
♦ Over de bezem getrouwd zijn
ongehuwd samenwonen, hokken

Synoniemen
borstel