Gepubliceerd op 31-10-2017

anker

betekenis & definitie

anker - Zelfstandignaamwoord
1. (scheepvaart) onderdeel van een vaartuig dat overboord wordt geworpen om dit vaartuig vast te leggen waar niet aangemeerd kan worden, scheepsanker
We zagen de groteanker van het schip hangen aan de voorplecht.
2. (bouwkunde) ijzeren voorwerp om muren, kozijnen en balken onderling te verbinden bijv. muuranker, balkanker, bintanker, blindanker, gevelanker, gripanker, haakanker, klauwanker, kozijnanker, sieranker, spouwanker, steenanker, strijkbalkanker, ankerplaat
Het oude gebouw had sierlijk bewerkte muurankers.
3. (techniek) boogvormig deel in een uurwerk, dat met zijn beide armen beurtelings tussen de tanden van het schakelrad grijpt
De slinger van de klok bracht het anker in beweging.
4. (eenheid) (verouderd) oude inhoudsmaat voor wijn en vishandel (35 liter) zie ook kwartanker
Hij had een paar ankers wijn gekocht om de winter door te komen.
5. (natuurkunde) poolstuk, weekijzer plaatje tussen polen van een magneet om sterkteverlies tegen te gaan
6. (elektrotechniek) roterend deel van dynamo's en motoren, vaak omwikkeld met geïsoleerd draad ringanker, zie echter ook kooianker
7. (spel) afbeelding op het biljartlaken bij het ankerkaderspel
8. symbool van hoop, vertrouwen, zekerheid
Het kruis is het teken van het geloof, het hart is het teken van de liefde en het anker is het teken van de hoop.

anker - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ankeren
♢ Ik anker
2. gebiedende wijs van ankeren
anker!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ankeren
anker je?

Woordherkomst
uit het Latijn

Uitdrukkingen en gezegden
♦ num=1
hij ligt voor anker|hij is overleden
♦ num=1
het anker lichten|ervandoor gaan

Synoniemen
[5]: poolstuk

Antoniemen
[6]: stator

Verwante begrippen
[1]: rede, haven, hoop, symbool