afzien - Werkwoord
1. (inerg) ~ van: besluiten iets niet te doen
♢ Hij zag af van zijn voornemen.
2. (inerg) lijden, ongemak doorstaan, o.a. in de sport
♢ Die laatste ronde was puur afzien.
3. spieken, afkijken
♢ De student haalde hoge cijfers omdat hij zoveel af zag.
Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en zien(werkwoord)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: