Gepubliceerd op 30-10-2017

Afrikaans

betekenis & definitie

Afrikaans - Zelfstandignaamwoord
1. (taal) een van het Nederlands afstammende taal die wordt gesproken in Zuid-Afrika en Namibië
Hij spreekt Afrikaans.

Afrikaans - Bijvoeglijk naamwoord
1. (demoniem) komende van of betreffende het continent Afrika

Woordherkomst
Afgeleid van Afrikaan met het achtervoegsel -s

Synoniemen
Afrikaans-Nederlands, Afro-Hollands, Afro-Nederlands, Kaap-Hollands, Kaap-Nederlands, Keukennederlands, Kombuistaaltje, Zuid-Afrikaans