afgaan - Werkwoord
1. ergatief naar beneden gaan
♢ hij ging de trap af
2. ergatief afgeschoten worden, in werking gebracht worden
♢ het geweer ging af
♢ de wekker ging af
3. ergatief een slechte indruk nalaten
♢ hij ging af als een gieter
4. ergatief ~ op zich baseren op
♢ ik zou er maar niet te veel op afgaan
5. ergatief naar iets toegaan, bezoeken
♢ hij ging op hem af
♢ vrienden en kennissen afgaan
6. ergatief van iets vandaan gaan, verlaten, zich verwijderen, weggaan
♢ hij ging van school af
7. ergatief verminderen, verzwakken, afnemen
♢ de koorts gaat af
8. ergatief stoelgang hebben, ontlasting hebben
9. ergatief lukken, bedreven zijn
♢ Nederlands spreken gaat hem goed af, maar het schrijven is wat minder.
Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en gaan(werkwoord)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: