Gepubliceerd op 31-10-2017

afbeulen

betekenis & definitie

afbeulen - Werkwoord
1. heel hard werken
Als de leiders in de wedstrijd op 80 procent van hun race zitten en het begint te miezeren in Drenthe, haalt de jury Yu uit de wedstrijd. Zo zijn eenmaal de regels, de organisatie heeft geen mededogen met een Japanner die al tien jaar op eigen kosten vanuit Japan naar België reist en zich daar aangekomen vaak machteloos laat afbeulen door soms tien jaar jongere gasten. Om zich na de wedstrijd zonder zich te douchen in een oude camper naar Vlaanderen te laten rijden.

Woordherkomst
samenstelling van af en beulen

Synoniemen
zwoegen, aanpoten, afjakkeren, afmatten, afsloven, buffelen, pezen, ploeteren, sappelen, sloven, uitputten, uitsloven, zwoegen, afpeigeren, aftobben, vermoeien, afpijnigen, beulen