Gepubliceerd op 31-10-2017

aanzien

betekenis & definitie

aanzien - Werkwoord
1. (ov) kijken naar
Hij kon het niet meer aanzien.
2. (ov) ~ voor: beschouwen als
Waar zie je me voor aan?
3. (ov) dulden, tolereren, kijken zonder te handelen
Ik heb het nog een tijdje aangezien, maar uiteindelijk ben ik er toch tegen opgetreden.
De arts wilde het nog even aanzien.

aanzien - Zelfstandignaamwoord
1. hoe iets of iemand door anderen gezien wordt
Zijn aanzien liep daarmee een aardige deuk op.
Door het nieuwe verfje is het aanzien van het huis duidelijk verbeterd.
2. voorkomen, reputatie, sociale status
Door haar promotie kreeg Mieke een ander aanzien in het bedrijf.
3. achting
Het bestuur wijzigde het beleid ten aanzien van de werknemers.

Woordherkomst
samenstelling van aan(voorzetsel) en zien(werkwoord)

Spreekwoorden
♦ voor een ander aanzien
zich in de persoon vergissen
aanzien doet gedenken
het zien maakt dat men er aan denkt
♦ zonder aanzien des persoons
zonder er op te letten wie iemand is
♦ van aanzien
gezien