Gepubliceerd op 31-10-2017

aanrecht

betekenis & definitie

aanrecht - Zelfstandignaamwoord
1. vaste tafel met kastjes langs keukenwand voor zien van een waterbestendig aanrechtblad
De afwas van gisteren stond nog op het aanrecht.
Het enige recht van de huisvrouw was vroeger het aanrecht.

aanrecht - Werkwoord
1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrechten
♢... dat ik aanrecht
2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrechten
♢... dat jij aanrecht
3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanrechten
♢... dat hij aanrecht