Gepubliceerd op 31-10-2017

aandoen

betekenis & definitie

aandoen - Werkwoord
1. (ov) (kleren) aantrekken
Het jonge kind kreeg een applaus toen het zijn kleren voor het eerst zelf aandeed
2. (ov) (iemand iets) berokkenen
De vader wist niet wat hij zijn kinderen aandeed door hun te verlaten.
3. (ov) (iets) aantasten
4. (ov) (iemand) ontroeren
5. (ov) (iemand of iets) bezoeken
Op weg van school deden we altijd even de snackbar aan.
6. (ov) lampen ontsteken, kachel aansteken
Als we gaan werken aan ons bureau doen we eerst de computer en de lampen aan.

Woordherkomst
[1-5] samenstelling van aan(voorzetsel) en doen(werkwoord)
[6] samenstelling van aan(bijwoord) en doen(werkwoord)

Uitdrukkingen en gezegden
♦ zich iets aandoen
zelfmoord plegen
♦ hij kan zich zelf wel iets aandoen
ergens heel veel spijt van hebben