Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Gepubliceerd op 31-03-2017

Fiets

betekenis & definitie

Fiets - rijwiel. Sedert 1870. Eerder gebruikte men het Franse woord vélocipède (vanaf ca. 1861). De houten, bestuurbare loopfiets die men toen nog gebruikte noemde men draisine.

De etymologie van het woord fiets is onzeker, maar volgens de meeste bronnen zou het teruggaan op de Nederlandse rijwielhandelaar E.C. Viets uit Wageningen. Een enkele bron ziet een verband met de Engelse fabrikant Fitz. Anderen menen dat het hier gewoon om een klanknabootsend woord zou gaan. Fiets is natuurlijk geen jargon en zeker ook geen slang. Daarvoor gebruikt men de termen: karretje, racekarretje, orgel. Een logge fiets is een bokkewagen. Andere volkse benamingen zijn: brik, bottenkraker. In het Franse argot bécane, biclo, la petite reine (genoemd naar koningin Wilhelmina, die als klein meisje al fietste), haridelle, tarare, voiture. In het Eng. slang iron, grid.