Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

Gepubliceerd op 03-08-2017

sprint

betekenis & definitie

(de; -en, -s) i - (bij het baanwielrennen) snelheidswedstrijd over een korte afstand, waarbij twee renners het tegen elkaar opnemen, bv. de sprint over 500 of 1000 m, syn. sprintmatch, sprint- wedstrijd, (Belg.N.) snelheid, snelheidswedstrijd, snelheidsrit.

• Voor de start van de sprint bij het baanwielrennen wordt er geloot welke renner er voorop start, deze moet de eerste halve ronde blijven rijden, zonder stil te staan. Het eerste stuk van de race is vaak een tactisch stuk waarbij de tegenstanders elkaar observeren en wachten tot de ander de sprint inzet. Doel hiervan is proberen de andere deelnemer voorop te laten raken in verband met de abri. Net voor de finish probeert de achterliggende deelnemer zijn tegenstander in te halen om te winnen. Tegenwoordig is langdurig ‘surplacen’ onreglementair: als de renners langer dan een bepaalde tijd stilstaan wordt de wedstrijd geannuleerd en moeten ze opnieuw beginnen. Algemeen wordt aangenomen dat de renner die op kop moet rijden benadeeld is, daarom worden er steeds twee ritten verreden, een sprintmatch. Wie de eerste rit aan de leiding is vertrokken mag de tweede rit als tweede starten. Als elke renner een rit wint, moeten ze een derde en beslissende rit (belle) rijden. (WIKIP)

keirin, ploegensprint

2 - zo snel mogelijke overbrugging van een korte afstand, bv. naar de finish, kortstondige inspanning om (bij een wedstrijd) de snelheid te vergroten, syn. spurt: de sprint aantrekken, lanceren; oplopende sprint, eindsprint op een licht omhooglopende weg; in de sprint gaan, sneller gaan rijden, gaan sprinten; een sterke sprint in de benen hebben, goed kunnen sprinten.