(de; ten) - tijdrit voor wielerploegen, waarbij de ploeg wint die met een van tevoren vastgesteld aantal renners, bv. vijf van de acht, een bepaald parcours in de snelste tijd heeft afgelegd.
• De nationale clubkampioenschappen worden verreden in de vorm van een ploegentijdrit op de weg door clubploegen van alle bij de KNWU aangesloten clubs. A-ploegen bestaan uit 6 renners, B-ploegen uit 4 renners. Voor A-Ploegen telt de tijd van de 4e aankomende renner, voor B-ploegen de 3e. Voor A -ploegen bedraagt de af te leggen afstand circa 50 km, voor B-ploegen circa 30 km. (KNWUR) • Na de eerste dag van de Tour 1967 hadden de Italianen alle sleutelposities in de hand.
• Conti had als winnaar van de eerste rit zowel de gele als de groene trui in zijn bezit Toen bovendien ook de ploegentijdrit van dezelfde dag in een Italiaanse overwinning eindigde, was ook hun eerste plaats in het ploegenklassement een feit. (COTTS)
• Nee, Dolle Dries was Gekke Henkie niet. Zo had hij uitnodigingen voor de Nederlandse selectie ploegentijdrit ook altijd afgewimpeld. Wanneer begrepen ze nou eens dat Dries van Wijhe voor zijn plezier fietste en niet van verplichtingen hield? (Wiep Idzenga in ACH04)
