Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

Gepubliceerd op 02-08-2017

bom

betekenis & definitie

(de; -men; -metje) - capsule met daarin (een) dopingmiddel(en)

• Eef Dolman verklaarde van een arts een zogenaamd ‘bommetje’ te hebben gehad. Dat bommetje bevatte dexedrine, een stof die tot de categorie van de amfetamines behoort. (ANNEM)

• Met het ‘bommetje’ in de wielrennerij werden de ‘ouderwetse’ (vrijwel niet meer verkrijgbare) dexedrinebommen bedoeld. Deze capsules waren gevuld met veelkleurige korrels. Berucht is de aantijging van Gerben Karstens ten aanzien van dr. Strikwerda over het verstrekken van deze preparaten aan leden van de nationale ploeg. Volgens dr. Strikwerda zou het hier om ‘neppers’ gaan, ofwel fopdoping’: de huisjes zouden gevuld zijn geweest met een soort hagelslag!(ZOMEG)