Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

Gepubliceerd op 02-08-2017

aangaan

betekenis & definitie

(onov ww; h. en is aangegaan) 1 - de snelheid verhogen, demarreren, een vluchtpoging doen: te laat, te vroeg, precies op tijd aangaan voor de dagzege.

• Maurice Peeters was geen atleet met de geniale vonk of eentje die het verrukkelijke intelligente spel van ‘aangaan’ en ‘afstoppen’ tot een edele kunst verhief. (MAASW)

→ aanzetten

2 - beginnen: de sprint aangaan, (plotseling) krachtig beginnen te sprinten; de (tussen)sprint vol aangaan, met volle kracht de snelheid zo hoog mogelijk opvoeren.

• Jo de Roo: ‘Toen heb ik de streek uitgehaald om aan de verkeerde kant van de weg zelfde sprint aan te gaan. Piet Steenvoorden kwam mee in mijn wiel. Hij klopte me. Terwijl ik wist dat ik de man was. Dat heeft niet lekker gezeten. Ik heb toen gezegd: “Nooit van mijn leven laat ik me nog een sprint opdringen. Ik sprint op mijn manier voortaan.” Zelf een sprint aangaan is me dan ook bijna nooit meer overkomen. Ik ging altijd vanuit het wiel.’(ZANDA)