Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Verdragen

betekenis & definitie

Overal waar naast elkaar staande territoriale rechtsgemeenschappen voor gezamenlijke belangen voorzieningen wenschen te treffen, plegen zij dat o.a. te doen in den vorm eener gezamenlijk tot stand gebrachte gemeenschappelijke regeling. Men treft deze gemeenschappelijke regelingen aan bij de nederlandsche rijksgemeenten of provinciën (art. 121 gemeentewet en art. 97 provinciale wet), bij de zwitsersche kantons onder den naam van concordaten, ook bij de onderdelen,

waaruit andere bondsstaten zijn samengesteld; mede komen zij voor bij koloniën van den zelfden staat onderling of tusschen eene kolonie en haar moederland; als voorbeeld van deze laatste soort gemeenschappelijke regeling zij gewezen op de grensregeling tusschen de toenmalige britsche koloniën Suriname en Berbice van 20 Jan./7 Febr. 1800 (vgl. The Laws of British Guiana, chronologically arranged from the year 1773 to 1870, Demerara, en T.A.G. Dec. 1898, blz. 850), of op die tusschen het nederlandsche moederland en elk zijner amerikaansche koloniën betreffende het overdragen van inlagen in de twee koloniale postspaarbanken in de rijkspostspaarbank van Nederland en omgekeerd (vgl. Sct. 1910 no. 268 en 278). De meest bekende gemeenschappelijke regelingen zijn echter wel die, welke onder den naam verdrag (art. 59 der grondwet) of tractaat gesloten worden door de staten onderling.

Hoewel ook vroeger, bv. bij verdragen, die landen staatkundig vereenigden, een zeer rijk en intensief tractatenrecht bestond, zoo is toch over het algemeen het moderne tractatenrecht, waarvoor men den aanvang op 1850 kan stellen, veel belangrijker. Vóórdien kende men in hoofdzaak slechts twee soorten van verdragen; vooreerst de handelsverdragen, die den rechtstoestand regelen derwederzijdsche onderdanen, goederen en schepen, - tot op dikwijls belangrijke hoogte ook voor oorlogstijd -, alsmede praktisch aanverwante onderwerpen zooals het consulaire recht; deze handelsverdragen omvatt'en toen al die sociale belangen, wier regeling bij verdrag voor de toenmalige internationale maatschappij eene behoefte was: het handelsverdrag is het oudste sociale verdrag en staat als zoodanig naast de tweede tractaatssoort van dien tijd, het politieke verdrag, als belangrijke voorbeelden waarvan te noemen zijn de tractaten van Munster (1648), Utrecht (1713) en Weenen (1815).

Met 1850 begint een nieuw tractatenrecht, dat zich vooral kenmerkt door zijnen veel grooteren omvang - voor ons land gaat na 1850 slechts het politieke verdrag in aantal en beteekenis zeer achteruit - en rijkeren inhoud, door het feit dat naast het tractaat van staat tot staat in stijgende mate aangetroffen wordt het verdrag, gesloten door groepen van staten (uniën), het zg. collectieve tractaat, en in de derde plaats door het verschijnsel, dat zich in die tractaten langzaam aan kristalliseert eene internationale staatsrechtelijke organisatie.

De zooveel grootere omvang, de rijkere en veelzijdiger inhoud van het moderne tractatenrecht blijkt vooral uit de talrijke nieuwe soorten van sociale verdragen, die zich, gedeeltelijk door afsplitsing uit het geenszins verdwijnende handelsverdrag, daarnaast komen voegen: de verdragen over telegrafie, spoorwegen, sanitaire vragen, landbouw, visscherij, sociale wetgeving, armenzorg, bescherming der goede zeden, het automo-bielverkeer en schepentoezicht, het tentoonstellingswezen en tal van andere materiën.

De conventioneele regeling dezer nieuwe onderwerpen vindt gelijk reeds gezegd grootendeels plaats in collectieven vorm, door soms nagenoeg alle staten der aarde omvattende groepen van staten; tegenover de nieuwe sociale rechtsverschijnselen voelen de staten zich dus goeddeels weer als eene éénheid. Dit doen de staten ook bij andere soorten van collectieve verdragen dan de reeds genoemde; zoo bij de verdragen, gelijk die der vredes-conferentiën, die oud ‘volkenrecht’ codificeeren, zoo bij de verdragen, waarbij een groep van meestal ‘beschaafde’ landen aan een meestal ‘onbeschaafd’ deel der aarde (men denke bv. aan Centraal-Afrika) eenen bijzonderen rechtstoestand schenkt. Collectief zijn ten slotte ook die verdragsbepalingen, waarbij de staten zich in steeds klimmende mate gemeenschappelijke organen gaan schenken, de bepalingen dus, waarin het derde der genoemde kenmerken van het moderne tractatenrecht tot uiting komt; als voorbeelden dier organen zijn te noemen de talrijke uniebureaux, zoo die der postunie te Bern, het aan de eerste vredesconferentie van 1899 te danken permanente hof van arbitrage in den Haag.

In dergelijke gemeenschappelijke organen, die noch nederlandsch noch bv. fransch zijn, doch der statengemeenschap toebehooren, komt deze laatste krachtig tot uiting. Intusschen spelen in het staatsrecht der statengemeenschap de nationale organen eene veel grootere rol dan de gemeenschappelijke: zoo zijn naast de zeldzame gevallen, dat bij verdrag iets ter regeling wordt opgedragen aan een gemeenschappelijk wetgevend lichaam, bv. de Centrale Commissie voorde Rijnvaart, zeer talrijk de gevallen, waarin het tractaat iets ter regeling opdraagt aan den nederlandschen wetgever en uitvoeringswetten van tractaten vullen dan ook menig staatsbladnummer, vgl. bv. de wet ter uitvoering van het landroodekruisverdrag '09 S. 14,'10 G.B. 92,'10 P.B. 62 in '11 S. 5 en de desbetreffende koninklijke besluiten voor de west-indische koloniën in '14 G.B. 6 en '14 P.B. 5.

Hoe belangrijk nu het moderne tractatenrecht ook moge zijn, er kan niet van worden gezegd, dat het in de plaats treedt van het nationale recht; ook thans blijven de nationale wetgevers heer en meester in eigen sfeer, dus t.a. van eigen onderdanen, schepen enz. op eigen gebied, ja hunne actie strekt zich nog dikwijls ver in de internationale sfeer uit; men denke aan bepalingen als art. 4 van het moederlandsche Swb., die voor sommige strafbare feiten de nederlandsche strafwet toepasselijk verklaart op ieder - dus ook vreemdelingen -, die zich buiten het rijk in Europa - dus ook overal in den vreemde - aan die feiten schuldig maakt. Daarentegen blijven in verreweg de meeste gevallen de verdragen beperkt tot de internationale sfeer: een telegraafverdrag geldt slechts voor het telegraafverkeer tusschen de verdragstaten en niet voor het verkeer, dat de grenzen dier staten niet overschrijdt. In de hoogst enkele gevallen, dat een tractaat de zuiver nationale rechtssfeer betreedt, zijn het altijd utiliteitsoverwegingen, ontleend aan den wensch om eene doelmatige regeling te verkrijgen, en niet principieele overwegingen, die het verdrag de nationale wet doen verdringen.

Eene zeer algemeen voorkomende eigenschap der tractaten is, dat zij wederkeerig zijn of, zooals men zegt, het beginsel der reciprociteit huldigen. Een staat aanvaardt bij tractaat als regel slechts verplichtingen voor zich of zijne onderdanen, zoo de andere verdragsmogendheid hetzelfde wil doen; de rechtstoestand, die door een duitsch-nederlandsch verdrag geschapen wordt aan nederlandschen kant, vormt het nauwkeurig spiegelbeeld van den rechtstoestand aan de andere zijde. Dat bij verdrag de eene staat slechts rechten ontvangt, den anderen alleen plichten worden opgelegd, is uitzondering. Als een voorbeeld uit de tallooze reciprociteits-bepalingen zij hier gewezen op de gebruikelijke bewoordingen van handelsverdragen, bv. ‘Les sujets de chacune des Hautes Parties Contractantes auront pleine liberté ’ in art. I van het japansche handelsverdrag '13 S. 389, '13 G.B. 80, '13 P.B. 69.

Een enkel maal wordt de reciprociteit, die een karakteristiek verschijnsel van het geheele internationale recht ook buiten verdragen is, in tractaten niet betracht; dit duidt dan meestal op eene niet volkomen gelijkwaardigheid der verdragstaten; zoo zijn de verdragen, die de westersche wereld sluit met ‘oostersche’ landen, aanvankelijk niet wederkeerig, het westen bedingt er bevoegdheden bij, die het aan het oosten niet wenscht toe te staan; maar niet zoodra wordt de oostersche staat volkomen ‘gelijkwaardig’, of zijne verdragen met het westen worden ook zuiver wederkeerig; een sprekend voorbeeld hiervan leveren de in de laatste jaren der 19e eeuw vernieuwde japansche handelsverdragen.

Voor meerdere bijzonderheden over de bovenstaande algemeene opmerkingen wordt verwezen naar vooral de eerste twee hoofdstukken van ‘Ontwikkeling en inhoud der Nederlandsche tractaten sedert 1813’ (Mart. Nijhoff, 1916), voor hetgeen volgt naar de ‘Proeve eener inleiding tot het Nederlandsch tractatenrecht’, diss. Leiden 1906, beiden van schrijver dezes.

Ten aanzien der totstandkoming van een verdrag kan men zeggen, dat op internationaal recht steunt de eisch, dat de tractaatsinhoud gemeenschappelijk wordt vastgesteld, de zg. sluiting of onderteekening van het verdrag, voorts dat het verdrag in de verschillende verdragstaten wordt bekrachtigd (geratificeerd) en dat ten slotte de bekrachtingsoorkonden worden uitgewisseld, door welke uitwisseling het tractaat in werking treedt, tenzij het zelf anders bepaalt. De vraag, welke overheid medewerkt bij de sluiting, welke bekrachtigt, de vraag of voor het totstandbrengen van een verdrag ook nog andere staatsrechtelijke daden noodig zijn, zooals met name de parlementaire goedkeuring, wordt door het staatsrecht van elken bijzonderen staat, meestal in de grondwet zelf, beantwoord. Zoo zegt art. 59 onzer grondwet, dat de Koning verdragen sluit, wat de kroon echter in de praktijk laat doen door eenen gemachtigde, als regel door den minister van buitenlandsche zaken of den gezant, al naarmate het tractaat in den Haag dan wel elders wordt geteekend, of ook wel door bijzondere gemachtigden; voorts zegt genoemd grondwetsartikel, dat de meeste tractaten, nl. die welke bepalingen wettelijke rechten betreffende inhouden, waarbij art. 1 l. 2 der west-indische regeeringsreglementen nog voegt het geval van de ‘regeling der grensscheiding’, goedgekeurd moeten worden door de Staten-Generaal, alvorens ze van nederlandschen kant kunnen bekrachtigd worden; deze goedkeuring, die in den vorm eener wet pleegt gegeven te worden, is naar het laatste lid van art. 59 luidt niet vereischt, zoo eene wet dit uitdrukkelijk zegt, in welk geval de parlementaire goedkeuring dus geacht kan worden bij voorbaat te zijn verleend; ten slotte zegt art. 59 ook, dat het wederom de Koning is die het verdrag bekrachtigt. Over de vraag, wie de bekrachtigingsoorkonden uitwisselen spreekt onze grondwet niet; het pleegt te geschieden door den minister van buitenlandsche zaken en den gezant ter daarvoor in het verdrag aangewezen hoofdstad. Evenmin zegt onze grondwet uitdrukkelijk, welk nederlandsch orgaan een verdrag, dat eene opzeggingsclausule inhoudt, opzegt, of welk orgaan toetreedt tot een tractaat, dat eene toetredingsclausule bevat; de naar buiten niet altijd duidelijk blijkende praktijk schijnt aan te nemen, dat de Koning opzegt en toetreedt; geldt het verdragen, wettelijke rechten betreffende, dan heeft toetreding naar analogie van het bepaalde in art. 59 der grondwet niet plaats zonder parlementaire medewerking, terwijl de praktijk deze analogie weder loslaat bij de opzegging, die dus buiten de Staten-Generaal omgaat.

Uit het bovengezegde, dat een tractaat in werking treedt met de uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden, tenzij het zelf eenen anderen dag noemt, volgt reeds, dat afkondiging geen eisch is voor de inwerkingtreding van een verdrag. De plaatsing van het verdrag in het nederlandsche en de koloniale staatsbladen, waarbij tevens op meestal onvolledige wijze geconstateerd wordt, dat aan de staatsrechtelijke eischen voor het totstandbrengen van het verdrag is voldaan (uitvaardiging), heeft dus slechts de beteekenis eener kennisgeving. Bij deze plaatsing wordt naast den oorspronkelijken meestal franschen tekst van het verdrag eene nederlandsche vertaling gevoegd, die echter geene bindende kracht bezit. Zoodanige vertaling is niet noodig, zoo het verdrag met eenen staat in de twee landstalen is gesloten Bij de goedkeuringswet pleegt slechts de oorspronkelijke tekst in de staatsbladen te worden opgenomen, dien men dus bij goedgekeurde verdragen twee malen daarin kan aantreffen.

De hier in het kort geschetste wijze van het totstandkomen van een tractaat heeft t.a. der bovengenoemde moderne collectieve verdragen allerlei kleine wijzingen ondergaan, die te verklaren zijn hierdoor dat er bij eene groep van staten altijd achterblijvers zijn: wilde men den eisch van het gezamenlijk, dus gelijktijdig totstandbrengen van het verdrag in al zijne consequenties volhouden, dan zouden dus die achterblijvers in het nadeel der zaak, waarom het gaat, het tempo aangeven; teneinde dit te voorkomen heeft men bij de collectieve verdragen den eisch der gezamenlijkheid tot op zekere hoogte laten vallen, zoowel bij de sluiting (verlate sluiting) -, wat dan bij de parlementaire goedkeuring weer tot moeilijkheden leiden kan, - als bij de nederlegging der bekrachtigingsoorkonden, welke bij de collectieve tractaten eenvoudigheidshalve de uitwisseling dier oorkonden heeft vervangen, terwijl in verband met deze verlate nederlegging de in werkingtreding in de verschillende unielanden op verschillende tijdstippen kan aanvangen.

Wat in het bijzonder de west-indische koloniën betreft wijkt art. 34 harer regeeringsreglementen in zoover van de gewone wijze van totstandkomen van een verdrag af, als dit artikel de gouverneurs bevoegd maakt ‘als daarvoor dringende redenen bestaan, voorloopige overeenkomsten, de kolonie betreffende, met vreemde machten, onder voorbehoud van 's Konings goedkeuring, aan te gaan.’ Deze ‘overeenkomsten’, die terstond ter kennis van den Koning gebracht moeten worden, vervallen wanneer zij niet binnen het jaar of binnen eenen korteren door haar uitgedrukten termijn door den koning ‘bekrachtigd’ zijn. Toepassingen van het voorschrift, dat bij de totstandbrenging van de regeeringsreglementen niet nader werd toegelicht, zijn mij niet bekend. Wellicht hebben er aanleiding toe gegeven de twee beneden te noemen door gouverneurs gesloten verdragen van 9 Nov. 1836 en 28 Nov. 1839.

Behalve in de ten deze niet volledige moederlandsche en koloniale staatsbladen vindt men de sedert 1813 gesloten nederlandsche verdragen bijeen in de verzameling van Lagemans, Recueil des traités et conventions conclus par le royaume des Pays-Bas etc. Eene opgaaf onzer oude tractaten tot 1788, met vermelding der vindplaatsen, gaf de leidsche hoogleeraar A. Kluit in zijne ‘Index Chronologicus’ van 1790, waarop aansluit het ‘Répertoire historique et chronologique’ van Mr. H.A. van Dijk van 1846 met eene ‘Table générale chronologique et alphabétique’ van 1855. Voor de vreemde tractaten is nog steeds onmisbaar de groote verzameling van de Martens, die ook handelingen van conferentiën inhoudt. De grootst mogelijke volledigheid wordt bereikt in den met regeerings-subsidiën verschijnenden ‘Recueil International des Traités du XXe siècle etc.’ van Descamps en Renault, welke uitgaaf thans tot aan 1907 gevorderd is, alsmede in het door dezelfden uitgegeven en door den grenobleschen hoogleeraar Basdevant bewerkten ‘Recueil International des Traités du XIXe siècle etc.’, dat grootendeels slechts de vindplaatsen noemt en waarvan thans dl. I, de jaren 1801-1825 omvattende, is verschenen.

Naast verdragen komen ook voor op verdrag steunende internationale regelingen, die tot stand komen op de bij dat verdrag meer of minder scherp aangegeven wijze en die met het verdrag niet in strijd mogen komen, eventueel daaraan door rechter en administratie te toetsen zijn. Als voorbeeld kan hier gewezen worden op art. 5 van het Marowijne-tractaat van 30 September 1915; de ‘vorm, waarin de baggerconcessies’ in de Marowijne ‘door de beide Regeeringen zullen worden verleend, alsmede de verplichtingen, die aan de concessiehouders zullen worden opgelegd’, zullen bij gemeenschappelijk reglement kunnen bepaald worden, terwijl in geval van geschil de regeling zal getroffen worden door het haagsche hof van arbitrage (art. 6). Op den conventioneelen Rijn steunt de geheele rivierpolitie op dergelijke bij art. 1,32 en 45 l. 1 b der Rijnvaartakte van 1868 ('69 S. 75) bedoelde gemeenschappelijke verordeningen van lageren dan tractaatsrang.

Mede komen naast de verdragen voor niet op tractaat steunende gemeenschappelijke regelingen van staat tot staat en die evenmin in den bovengenoemden voor verdragen voorgeschreven vorm gehuld zijn: uitgewisselde notas, schikkingen e.d. waarvan sedert 1914 in het jaarboek ‘Grotius’ eene opgaaf gegeven wordt in het aperçu de faits internationaux juridiques. Al zal het in de praktijk niet spoedig voorkomen, dat de rechtsgeldigheid dezer regelingen getoetst wordt, wordt die vraag gesteld, dan kan men aan deze regelingen moeilijk tractaatskracht toekennen.

Tot de verdragen van staat tot staat zijn niet te rekenen de politieke contracten met de immers op nederlandsch gebied gevestigde Boschnegers in Suriname, evenmin als de in art. 44 van het regeeringsreglement van Nederlandsch-Indië bedoelde verdragen met indische vorsten en volken tot de in art. 59 der grondwet bedoelde internationale verdragen met vreemde mogendheden behooren. Wat de

M.v.T. op artt. 33 en 34 der west-indische regeeringsreglementen - vgl. bl. 135 der door Mr. H.W.C. Bordewijkin 1914 bezorgde Handelingen op die reglementen - ook moge zeggen, het feit, dat onze regeering vooral in vroeger jaren verscheidene ‘verdragen’ met Boschnegers heeft gesloten, die thans gepubliceerd zijn in deel 71 (1916) der Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenk, van Ned.-Indië, laat eene ontkenning van het bestaan dier verdragen niet toe.

Op dezelfde gronden, waarop eene overeenkomst partijen bindt en het handelen door eene der partijen in strijd met die overeenkomst onrechtmatig is en door den rechter als zoodanig wordt behandeld, op dezelfde gronden dus, waarop eene partij op rechtmatige wijze niet de gemaakte overeenkomst kan opzij zetten, mag ook een staat eenzijdig niet tegen het tweezijdige verdrag in handelen. Dit heeft zijne klassieke uiting gevonden in het londensche protokol van 1871, waarbij de groote mogendheden, behalve Frankrijk, uitspreken, ‘que c'est un principe essentiel du droit des gens qu'aucune Puissance ne peut se délier des engagements d'un traité, ni en modifier les stipulations, qu'à la suite de l'assentiment des Parties Contractantes au moyen d'une entente amicale.’ Deze waarheid, - waarnaast bij verdragen met opzeggingsclausule de mogelijkheid der éénzijdige opzegging staat -, kan vooral bij politieke verdragen in geval van gewijzigden politieken toestand tot moeilijkheden aanleiding geven. Handelt een staat nu toch in strijd met het verdrag, dan kan dit tot alle maatregelen leiden, waardoor in het algemeen het internationale recht gehandhaafd wordt en waarbij de arbitrage het meest past in eene geordende internationale rechtsgemeenschap. Ook door zijne nationale wetgeving kan een staat een verdrag dus niet opzij zetten, iets wat men pleegt uit te drukken door te zeggen, dat een verdrag gaat boven de landswet. Men kan tegenwoordig zelfs spreken van eene communis opinio h.t.l.t.a. der stelling, dat zelfs onze hoogste nederlandsche wet, de grondwet, niet aan een verdrag kan derogeeren. Zeer scherp werd dit standpunt ook omhelsd door onze regeering, toen zij in 1852 tegenover den Heiligen Stoel op ook dezen overtuigende gronden betoogde, dat de door de grondwet van 1848 gewenschte vrije organisatie der roomschkatholieke kerk, toch eerst mogelijk zoude zijn, nadat de tractaten met den Heiligen Stoel, die nog van regeerings-inmenging bij die organisatie uitgingen, zouden zijn afgeschaft; vgl. de diplomatieke briefwisseling over deze zaak in Sct. 1853 no. 99.

Eene bekende strijdvraag, die veel stof heeft opgewaaid zoowel in de literatuur als in ons parlement, is die welke h.t.l. in navolging van een geschrift van mr. J.A. Levy uit 1880, dat dien titel droeg, bekend staat onder de aanduiding ‘Wetoftractaat’. Zij dankt haar ontstaan aan den bekenden duitschen staatsrechtsleeraar Laband, wiens absolute theorie ten deze ook buiten Duitschland, bv. in Nederland, talrijke aanhangers heeft gevonden. De theorie komt hierop neer, dat gelijk het volkenrecht slechts staten als rechts-subjecten kent, het volkenrechtelijk verdrag ook slechts die staten als zoodanig kan binden. Onderdanen van de staten kunnen slechts eene hen bindende norm ontvangen door de landswetgeving.

Wil dus een tractaat ook bindend gemaakt worden voor die onderdanen, dan moet zijn inhoud overgenomen worden in een landsrechtelijkwetsbevel. Eene der zwakke zijden van deze theorie is nu, dat wordt haren verdedigers de vraag gesteld, waar deze landsrechtelijke wetsbevelen zijn, zij al spoedig moeten erkennen, dat die niet bestaan.

Voor onze west-indische koloniën bestaat de kwestie praktisch niet tengevolge van art. 3 der beide regeeringsreglementen, die onder de wettelijke regelingen in de koloniën geldig, zonder meer noemen ‘de verdragen met vreemde Mogendheden door den Staat aangegaan.’ Maar ook afgezien hiervan, heeft behoudens wellicht enkele uitzonderingen, de nederlandsche tractaten-praktijk noch vóórdat Laband zijne theorie formuleerde, noch daarna, van een landsrechtelijkwetsbevel geweten; eveneens heeft de nederlandsche rechter voor en na aangenomen, dat een in werking getreden verdrag ieder bindt of aan ieder bevoegdheden geeft, wien het aangaat, dus ook individuën als de inhoud van het verdrag daarnaar is: als bv. een handelsverdrag zegt, dat bij invoer van bepaalde goederen uit het eene land in het andere een bepaald invoerrecht moet betaald worden, dan moeten de individuën dat recht betalen vanaf het oogenblik der inwerkingtreding van het verdrag en is eene landswet, die dat nog eens zegt, niet meer noodig. Het meest bekend in dit verband is het arrest van den Hoogen Raad van 25 Mei 1906, W. 8383, naar aanleiding waarvan Mr. J.C. de Marez Oyens zijne brochure ‘Het normatieve karakter van Internationale Tractaten’ in 1907 schreef. Met het gezegde is niet in strijd de omstandigheid dat een verdrag zich soms beperkt tot de verplichting aan de nationale wetgevers opgelegd om eene zg. uitvoeringswet (zie boven) te maken; het verdrag ‘gaat dan slechts die wetgevers aan’ en wil aan individuën rechtstreeks noch bevoegdheden schenken, noch verplichtingen opleggen.

Een door den nederlandschen staat door middel der daarvoor aangewezen organen met eenen anderen staat tot stand gebracht tractaat bindt, zoo niet iets anders door het verdrag zelf bepaald is, den staat in zijne geheele territoriale uitgestrektheid, dus met inbegrip der koloniën, vgl. prof. De Louter, Het stellig volkenrecht I 481 en de uitingen over deze kwestie bij de behandeling der goedkeuringswet van het madridsche verdrag nopens de internationale inschrijving van fabrieks- of handelsmerken enz. in '93 S. 55, '93 G.B. 18, '93 P.B. 9, Bijl. Hand. '91/'92 no. 149. Er zijn zelfs tractaten, waarvan het uitgesloten is dat zij wèl in het moederland, niet in de koloniën zouden gelden; zoo bv. de verdragen der tweede vredesconferentie, '10 S. 73, '10 G.B. 51, '10 P.B. 41, die bevoegdheden en plichten van onzijdige staten in hun geheel omschrijven. Maar bij andere verdragen, bv. bij handels-, consulaire- en uitleveringstractaten, - de verdragen, die staten, welke met elkaar in betrekking treden, al spoedig sluiten -, laat het zich zeerwel denken, dat zij slechts voor het moederland gelden of voor de koloniën andere regelen inhouden dan voor het rijk in Europa, of ook dat zij uitsluitend voor eene kolonie gelden, doch dan moet dat uit het verdrag zelf blijken. Gebrekkige formuleering van het verdrag kan het soms moeilijk maken in een bijzonder geval te beslissen, of het behalve in het moederland ook in de koloniën geldt; zoo is het britsche handelstractaat '37 S. 64 zóó algemeen gehouden, dat men wel moet aannemen, dat het ook voor de koloniën is gemaakt en toch is op uit het staatsblad niet blijkende wijze bij de uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden bepaald, dat dit niet het geval zoude zijn, vgl.

Mr. H. Marcella, Algemeene Bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch-Indië, diss. Leiden 1913.

Om ons tot de genoemde soorten van tractaten te beperken, van de handelsverdragen gelden de meeste ook voor de koloniën, zij het ook, dat zij soms bijzondere nederlandsche resp. koloniale bepalingen inhouden. Dit laatste is ook

het geval bij die onder de uitleveringsverdragen, die behalve voor het moederland ook voor de koloniën gemaakt zijn, zooals laatstelijk het mexicaansche '09 S. 118, '09 G.B. 39, '09 P.B. 24. De talrijke koloniale consulaire verdragen gelden uit den aard der zaak alleen in de koloniën. Er mag hier wel als typische illustratie der curaçaosch-venezolaansche verhoudingen in het algemeen aan herinnerd worden, dat wij met dat land noch een handelsverdrag bezitten - dat van 1829 is in 1850 opgezegd, zie beneden -, noch eene consulaire conventie, noch een uitleveringstractaat - dat van 12 April 1842, Lagemans no. 193, betreffende weggeloopen slaven is in 1856 opgezegd, zie beneden.

Van de bovenvermelde collectieve sociale tractaten gelden de volgende voor onze west-indische koloniën: het postunieverdrag en eenige bij verdragen '07 S. 239, '07 G.B. 56, '07 P.B. 20; '08 G.B. 85; '07 G.B. 61, '07 P.B. 23; '08 G.B. 86; '07 G.B. 65, '07 P.B. 25 (zie POST, enz.); de verdragen over de bescherming van den industrieelen eigendom '84 S. 189, '90 G.B. 8, '90 P.B. 3, gewijzigd en aangevuld met de madridsche schikking betreffende internationale merkeninschrijving '93 S. 55, '93 G.B. 18, '93 P.B. 9, dan '02 S. 177, '02 G.B. 23, '02 P.B. 38, ten slotte '13 S. 142, '13 G.B. 40, '13 P.B.33; het verdrag op de uitgaaf van douanetarieven, zie goedkeuringswet '91 S. 41, '91 G.B. '15, 91' P.B. 11; de suikerconventie '03 S. 192, '03 G.B. 28, '03 P.B. 33, toetreding Zwitserland '07 S. 294, '08 G.B. 12, '08 P.B. 15, eerste verlenging enz. '08 S. 123, '08 G.B. 52, '08 P.B. 23, tweede verlenging enz. '12 S. 146, '12 G.B. 58, '12 P.B. 36; het verdrag over blankeslavinnenpolitie '07 S. 79, '07 G.B. 45, '07 P.B. 11; het radio-telegraafverdrag '08 S. 97, gew. '13 S. 132 alleen in Curagao '10 P.B. 22 gew. '13 P.B. 26, terwijl het gewone telegraafunieverdrag in het geheel niet in de amerikaansche koloniën geldt; het verdrag betreffende het gezondheidsbureau te Parijs '12 S. 179, '12 G.B. 70, '12

P.B. 41; de Berner conventie voor auteursrecht '12 S. 323, '14 G.B. 23, '14 P.B. 10 gew. '15 S. 186, '15 G.B. 43, '15 P.B. 36; het strafrechtelijke blankeslavinnen verdrag '12 S. 355,'13 G.B. 5.'13 P.B. 7.

Hieronder volgt nog een misschien niet geheel volledig lijstje van verdragen met speciaal west-indische en venezolaansche bepalingen; de van vóór 1813 dagteekenende daarvan zijn bijeenverzameld door dr. H.D. Benjamins.

1634 (21 Aug.). Verdrag tusschen Van Walbeeck en den spaanschen Gouverneur, waarbij Curagao aan Van Walbeeck werd overgegeven.
1648 (30 Jan.). Vrede van Munster, waarbij ons het bezit van Curaçao en onderhoorige eilanden bevestigd werd en overeengekomem werd, dat Hollanders en Spanjaarden op elkaars koloniën geen handel zouden drijven, Du Mont, Corps Dipl. VI I 429.
1648 (23 Maart). Verdrag tusschen Hollanders en Franschen betreffende het eiland St. Martin (zie den tekst o.a. in het Eerste jaarl. Verslag v.h. Gesch-, Taal-, Land- en Volkenk-Genootsch. gevestigd te Willemstad. Amst. 1897).
1667 (6 Maart). Verdrag tusschen Byam en Krijnssen betreffende de overgave van Suriname aan de Zeeuwen (zie KRIJNSSEN).
1667 (31 Juli). Vrede van Breda, waarbij door Engeland het bezit van Suriname aan ons gewaarborgd werd en St. Eustatius (en Tobago) door Lodewijk XIV aan ons werden teruggegeven, Du Mont, Corps Dipl. VII I 44.
1668(18 Nov.). Verdrag tusschen den Gouverneur van Fransch Guiana en Krijnssen, waarbij werd vastgesteld, dat de rivier Sinamari zou strekken tot grens van fransch Guiana en Suriname (zie Hartsinck, Beschr. v. Guiana, Amst. 1770).
1674 (9 Febr.). Vrede van Westminster, waarbij ons recht op St. Eustatius en Saba werd erkend; deze eilanden werden echter eerst in 1679, na den vrede van Nijmegen (10 Aug. 1678) teruggegeven, Du Mont, Corps Dipl. VII I 253. 1697 (20 Sept.). Vrede van Rijswijk, waarbij ons recht op St. Eustatius werd erkend; het eiland was reeds in 1696 door Engeland aan ons teruggegeven. Du Mont, Corps Dipl. VII II 381.
1770 (?) Cartel tusschen Frankrijken H.H.M. betreffende de wederzijdsche

uitlevering van deserteurs en slaven. Vermeld door J. Wolbers, Gesch. v. Suriname, Amst. 1861, blz. 280, noot. Ook Malouet, die in 1777 Suriname bezocht, spreekt op blz. 218 tome I van zijn Collection de Mémoires, Paris, an X, van uit Suriname naar Fransch Guiana gevluchte slaven ‘qui rentrent dans la classe des esclaves dont la restitution est convenue par nos traités’. Die traités zijn echter in geen enkele verzameling gevonden.

1784 (20 Mei). Vrede van Parijs waarbij ons door Engeland St. Eustatius, St. Martin en Saba werden teruggegeven en de handel op deze eilanden voor alle

bevriende natiën werd vrijgesteld, DeMartens, Rec. des Traités 2o uitg. III 560. 1791 (23 Juni). Cartel betreffende de wederzijdsche uitlevering van personen uit de spaansche en hollandsche koloniën in West-Indië. De Martens Rec. des

Traités, 2o uitg. V 199.

1797 (23 April). Verdrag met Spanje tot het in dienst nemen van een spaansch korps tot beveiliging onzer west-indische koloniën, Van Dijk, Répert. hist. 24 v.v.
1799 (17 Aug.). Verdrag waarbij Suriname aan den britschen Admiraal Lord Hugh Seymour werd overgegeven en de kolonie onder het protectoraat van England kwam.
1802 (27 Maart). Vrede van Amiens, waarbij ons door England Suriname en de west-indische eilanden werden teruggegeven, Traités du XIXe siècle blz. 33 v.v.
1804 (28 April). Verdrag waarbij Suriname aan den Major General Sir Charles Green en den Commodore Samuel Hood werd overgegeven (zie Wolbers, blz. 512).
1807 (1 Jan.). Verdrag waarbij Curaçao aan de Engelschen werd overgegeven. 1814(13 Aug.). Verdrag met Groot-Britannië over de wederzijdsche koloniën, Lagemans no. 9.
1815(12 Aug.). Verdrag met Groot-Britannië over den handel tusschen het moederland en de koloniën Demerary, Essequebo en Berbice, 1815 S. 56.
1818 (4 Mei). Slavenverdrag met Groot-Britannië, met ophelderende en additioneele artikelen van 31 Dec. 1822, 25 Jan. 1823, 7 Febr. 1837 en 31 Aug. 1848, Ned. Stbl. 1848 no. 79. Vergelijk ook '19 P.B. 23, '23 P.B. 62, alsmede '19 G.B. 2, waarbij het Slavenhof te Paramaribo werd ingesteld. 1829 (1 Mei). Handelsverdrag met Columbië, waarvan Venezuela toenmaals een deel uitmaakte, '30 S. 6. Het verdrag is door Venezuela opgezegd tegen 1 Mei 1851, vgl. Staatscourant van 5 Maart 1850.
1836 (9 Nov.). Verdrag tusschen de gouverneurs van Suriname en fransch Guiana over de Bonninegers, De Clercq, Recueil des Traités de la France IV 3601).
1839 (28 Nov.). Verdrag, waarbij dat van 23 Maart 1648 betreffende St. Martin afgeschaft werd en vervangen door een ander (zie den tekst in het bovengenoemde Eerste jaarl. Verslag)
1842 (12 April). Uitgewisselde notas met Venezuela betreffende de wederkeerige uitlevering van ontvluchte slaven, Lagemans no. 193, opgezegd door Venezuela in 1856.
1857 (5 Aug.). Verdrag met Venezuela tot onderwerping aan arbitrage van het geschil over het Aveseiland alsmede tot beëindiging van andere geschillen, '59 S. 1. Het vonnis in zake het Aveseiland is te vinden o.a. in La Fontaine, Pasicrisie Internationale 152 v.
1860 (3 Aug.). Uitleveringsverdrag met Frankrijk voor de west-indische koloniën, '60 S. 51, '60 G.B. 8, '60 P.B. 13, vervangen door het algemeene uitleveringsverdrag van 24 Dec. 1895, '98 S. 113, '98 G.B. 22, '98 P.B. 10. 1862 (18 Maart). Schikking met Venezuela ter oplossing van een geschil, Lagemans no. 411.
1870 (8 Sept.). Verdrag met Groot-Britannië betreffende de emigratie van vrije arbeiders uit Britsch-Indië naar de kolonie Suriname, '72 S. 16, '72 G.B. 14. 1872 (21 Maart). Protokol met Venezuela tot herstel der diplomatieke betrekkingen, Lagemans no. 546.
1888 (29 Nov.). Compromis met Frankrijk tot oplossing van het geschil over de grens tusschen Suriname en fransch Guiana (Lawakwestie), '89 S. 104, '89 G.B. 7. Het vonnis is o.a. te vinden in La Fontaine, Pasicrisie Internationale 329 en in deze Encyclopaedie, blz. 330 (vertaald).
1890 (28 April). Wijziging van het voorgaand verdrag, '90 S. 149, G.B. 18. 1894 (20 Aug.). Protokol met Venezuela tot herstel der diplomatieke betrekkingen, '95 S. 8.
1903 (28 Febr.). Compromis met Venezuela betreffende vorderingen van de nederlandsche regeering of nederlandsche onderdanen op Venezuela, '03 S. 157, '03 P.B. 15. De vonnissen zijn te vinden in Jackson H. Ralston, Venezuelan Arbitrations of 1903 (1904).
1903 (13 Juni). Toetreding van Nederland tot de compromissen van Venezuëla met Italië, Groot-Britannië en Duitschland betreffende de onderwerping aan het Permanent Hof van Arbitrage van eenige punten rakende de verdeeling der door Venezuëla aan onderscheidene mogendheden afgestane 30 procent der inkomende rechten van La Guaira en Puerto Cabello, '03 S. 254. Het vonnis is o.a. te vinden in Lagemans XV 382 v.v.
1906 (5 Mei). Grensverdrag met Brazilië, '08 S. 423, '09 G.B. 31.
1909 (19 April). Protokol met Venezuëla tot herstel der diplomatieke betrekkingen; niet in werking getreden, Lagemans no. 1026.
1915 (30 Sept.). Marowijne-verdrag met Frankrijk, vgl. goedkeuringswet 46 S. 304, nog niet geratificeerd
W.J.M.v.E.