I. Aardrijkskundig overzicht.
Ligging vorm grootte
Het eiland, door Columbus op diens tweede reis 11 Nov. 1493 ontdekt en naar den Heilige van dien dag St. Martin (de Tours) genoemd (zie nader Dornseiffen), ligt tusschen 18° en 18°7' N.B. en 63° 1' en 63° 10' W.L v. Greenwich en is het grootste en noordelijkste van de drie Bovenw. eilanden. De grootste lengte, in de richting
N.Z. is 13,5 K.M. in de richting O.W. 15 K.M., de oppervlakte ±110 K.M.2, zonder
de lagoenen ± 90 K.M. Het eiland heeft min of meer den vorm van een gelijkzijdigen driehoek. Het behoort aan Frankrijk en Nederland, n.l. het noordelijke deel aan Frankrijk, het iets kleinere zuidelijke deel aan Nederland. De grenslijn loopt van Cupecoybay over de Simonsbaai-lagoen tusschen de eilandjes Little Key (Ned.) en Great Key (Fr.), verder langs de kruinen van den Concordiaberg, den Flagstaffberg en vandaar in min of meer zuidoostelijke richting naar Oyster Pond. Hier en daar worden muren, die de grenzen van particuliere landerijen aanwijzen, als de grenslijn tusschen beide deelen van het eiland beschouwd.
Bodemvorm en plaatsen
Het eiland is heuvel- en bergachtig; nagenoeg % van de oppervlakte wordt door heuvels en bergen ingenomen. De oostelijke reeks loopt langs de oostkust van Oyster Pond tot Point Blanche; de hoogste top is hier de Oostenberg of Naked Boy (300 M.). Een dal van 2,5 K.M. breedte scheidt deze heuvelenrij van het overige bergland, waarin de hoogste verheffing is de Mount Paradis (412 M.) in het Fransche gedeelte, nagenoeg in het midden van het eiland; van hier gaan in verschillende richtingen heuvelreeksen uit, waarvan Mont Chambord, Mont Vernon en Milldrumhill (380 M.) zich in het noordwestelijke deel van het eiland tot bijna aan zee uitstrekken. Van deze reeks gescheiden door een dwarsdal is er een lager heuvelland in het noordelijke deel van het eiland. Twee heuvelreeksen loopen van Mount Paradis naar het district Colombier, terwijl de grootste twee reeksen Cul de Sac van de groote vlakte en het Colebay-district scheiden. De heuvels tusschen Cul de Sac en de vlakte eindigen bij Fort Willem en Fort Amsterdam.
De grootste heuvelenrij ten oosten van Cul de Sac heeft haar hoogste verheffing in Sentryhill (344 M). De Terres basses, door de Simonsbaai-lagoen van het andere deel van het eiland gescheiden, is bijna vlak, met eenige heuvels waarvan de hoogste ongeveer 90 M. hoog is. In sommige plaatsen, van Bethlehem tot Mount Paradis, komen diepe dalen voor. Het dal in het district Colombier is een van de weinige plekken waar men een tropische vegetatie vindt. De hellingen der bergen, voorzoover niet bebouwd, zijn overigens met struikgewas begroeid, waartusschen overvloed van gras, zoodat zij goede weideplaatsen opleveren. Er zijn op het eiland slechts drie beekjes, die bijna doorloopend water houden, n.l. één in Cul de Sac, één in Prinsen-kwartier en één in het district Colombier; de overige waterloopen zijn een paar dagen na den regen weer droog.
Wanneer de regenbakken na langdurige droogte leeg zijn, drinkt het grootste deel der bevolking water uit gegraven putten. Nabij de kust zijn de putten brak. Het putwater in de hoofdplaats van het Nederl. gedeelte, Philipsburg, wordt daarom niet als drinkwater gebruikt. Bij zuiden- en zuidwesten wind gaat het water dezer putten met de zee op en neer. Het in 1853 gegraven kanaal Rolandus, ten oosten van de Groote Zoutpan voert het water van de nabijliggende heuvels naar de Groote baai. Ten noorden van deze pan ligt het Noorderkanaal en ten westen de zoetwaterpan, die door een kanaal met de zee in verbinding staat.
St. Martin bezit vier zoutmeren of zoutpannen, n.l. dat ten noorden van Philipsburg, de Groote Zoutpan, het grootste (± 200 H.A.), dat van Orientbay, dat van Grande Case en dat van Chévrise of Bretagne (zie verder ZOUTWINNING). In het westen van het eiland vindt men de Simonsbaai-lagoen, die door smalle strooken land ten noorden en ten zuiden van de zee gescheiden is; vroeger stond de lagoen in gemeenschap met de Marigotbaai; de orkaan van 2^2 Aug. 1848 sloot echter deze verbinding en deed een nieuw kanaal naarde Simsonsbaai ontstaan, dat thans ook bijna geheel verzand is.
De hoofdplaats van het Nederl. gedeelte van het eiland, Philipsburg, is gebouwd op de zandplaat tusschen de Groote Zoutpan en de Groote Baai. Zij dankt haar ontstaan en naam aan den ondercommandeur John Philips, die omstreeks 1735 de zandbank in erven verdeelde en daar een huis voor zich zelf liet bouwen. Het plaatje bestaat slechts uit twee straten, die de richting van de ongeveer 1700 M. lange zandplaat volgen en eenige korte dwarsstraten, waarvan de langste 250 M. lang is; in 1816 telde het 178 huizen, doch het grootste gedeelte werd in den orkaan van 1819 verwoest; thans telt het ongeveer 200 huizen. De kleinere huizen zijn van hout en rondom en van boven met singels (zie aldaar) gedekt. Enkele huizen zijn van natuursteen gebouwd, met daken van singels; pannen daken zouden wegens de orkanen gevaar opleveren. Om de orkanen zijn de huizen ook laag.
Huizen van twee verdiepingen zijn van steen en van hout. Andere kleine plaatsen in het Nederl. gedeelte zijn Littlebay en Simsons baai.