geb. 13 Febr. 1813 in het kamp te St. Omer (Frankrijk) waar zijne ouders toen verblijf hielden, overl. te 's Gravenh. 31 Dec. 1886, begon zijn loopbaan in 1827 als soldaat bij de Infanterie v.h.
Nederl. leger en werd in 1830 bevorderd tot 2den Luitenant. Krijgsgevangene te Bergen in Henegouwen, ontvluchtte bij in 1831 en werd bij de 14de afd. Infanterie geplaatst. In 1836 naar Ned. Indië vertrokken, werd hij in 1837 bevorderd tot 1en Luit., in 1840 tot kapitein, in 1845 toegevoegd aan de Balische expeditie, om daarbij dienst te verrichten als chef van den Staf, in 1848 tot Majoor, in 1850 tot sous-chef van den Generalen Staf, in 1851 tot Luit. kolonel, in 1853 tot Kolonel chef van den Generalen Staf. In 1854 met verlof in Nederland gekomen, werd hij in 1855 bevorderd tot Generaal-Majoor titulair en op 3 Mei 1855 benoemd tot Gouverneur van Suriname, waar hij in Aug. d.a.v. het bestuur aanvaardde.
Onder zijn bestuur werd, ten gerieve der scheepvaart, aan den mond der Suriname-rivier een lichtschip gestationneerd, werd een nieuwe patentwet uitgevaardigd, werden verschillende verordeningen tot betere regeling van civiele en strafzaken bij het rechtswezen afgekondigd, werd het reglement op het brandwezen gewijzigd en de burgerlijke geneeskundige dienst opnieuw geregeld. De beperkende bepalingen betreffende het verkeer der Boschnegers met de hoofdplaats werden door hem opgeheven. Hij trachtte ook den toestand der ‘vrijlieden’ te verbeteren door de bepaling dat van de huur van aan hen verhuurde gronden geheel of gedeeltelijk vrijstelling kon worden gegeven (zie GRONDPOLITIEK). Onder zijn bestuur kwam ook de eerste wettelijke regeling in zake immigratie tot stand. Een mislukking was het door hem opgerichte Mettray evenals de gouvernements-steenfabriek en- kalkbranderij. Ook zijn kanaal naar Saramacca (zie SARAMACCA-KANAAL) kwam niet tot stand.
Op zijn verzoek werd hij in April 1859 eervol ontslagen en vertrok 20 Aug. d.a.v. uit Suriname. Na zijn terugkomst in Nederland was hij lid van de Staatscommissie, die het wetsontwerp tot emancipatie der slaven heeft voorbereid (zie C.A. van Sypesteyn, Afsch. d. Slavernij in de Nederl. W.I. Kol., Bijbl. Economist 1866). Hij ging daarna weer in militairen dienst naar Oost-Indië, waar hij op 5 Juni 1862 tot kommandant van het leger werd benoemd, welke betrekking hij tot 1865 bekleedde.