Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Indiaansche talen

betekenis & definitie

Bij de talrijke talen der oorspronkelijke bevolking van Amerika treft men groepsgewijze punten van overeenkomst aan, die op gemeenschappelijke afkomst duiden. Van zoodanige groepen of families zijn op Nederlandsch grondgebied, en wel in Suriname, vertegenwoordigd:

de Karaïbische taalfamilie (Kalienja, Ojana, Aparai, Trio, Saloema, Pianakoto), de Arowaksche of Maipoersche taalfamilie (Arowaksch), de Tupi-Guarani taalfamilie (Emerillon) en de Warau of Guarauno taalfamilie.

Omtrent de vroegere bewoners der Nederlandsche Antillen is weinig bekend. (Zie OUDHEDEN II).

De hoofdmassa der stammen, welke Karaïbische talen spreken, woont in de Guiana's; een tweede centrum bevindt zich aan de Xingu; verspreide Karaïbische stammen zijn aangetroffen in Bolivia, Columbia en in Noordoost-Brazilië. Ten tijde der ontdekking van Amerika was een Karaïbische stam bezig zich uit te breiden over de Antillen, waar zij volgens hunne eigen mededeeling van de oorspronkelijke (Arowaksche) bewoners de mannen doodden en de vrouwen tot echtgenooten namen. De komst der Europeanen stuitte deze veroveringen; de zachtzinnige Arowaksche stammen werden door de Spanjaarden binnen enkele decaden totaal uitgeroeid, de krachtiger Karaïben wisten zich op verschillende eilanden lang staande te houden; tegenwoordig vindt men ze nog op St. Vincent en Dominica, en ook, sterk met negerbloed vermengd, in Britsch Honduras, werwaarts een deel hunner in de 18e eeuw door de Engelschen werd overgebracht. ‘De taal dezer eiland-Karaïben’ is een mengtaal, ontstaan uit een Arowaksch dialect waarin verschillende Karaïbische elementen en vele Fransche woorden zijn opgenomen. Na het geen hier gezegd is, zal het nauwelijks vermelding behoeven, dat het een dwaling is, te spreken van ‘Karaïben’ als de oorspronkelijke bewoners der Antillen; de theorie dat de Karaïben zich van de eilanden over het vasteland verbreid zouden hebben heeft afgedaan. Of hunne oorspronkelijke woonplaatsen ten Noorden of ten Zuiden van de Amazone gezocht moeten worden, is echter onzeker.

De Arowaksche taalfamilie is verspreid over een uitgestrekt gebied, dat in het Oosten begrensd wordt door de rivieren Parana, en Xingu en de monden der Amazone, in het Westen door de Andes; de Zuidelijkste stammen vindt men nabij den Steenbokskeerkring, terwijl in het Noorden waarschijnlijk tot op de Bahama-eilanden Arowaksche dialecten werden gesproken.

Het taalgebied der Tupi-Guarani's omvat ongeveer geheel Brazilië, Bolivia en Paraguay.

De Warau's, eenige vertegenwoordigers van een taalfamilie, bewonen het kustgebied van Guiana van de Orinoco-delta tot de Corantyn.

Als gevolg van het ontbreken van een letterschrift bezit geen dezer talen een eigen litteratuur, waardoor wij voorstudie aangewezen zijn op hetgeen Europeanen met behulp hunner kennis van de taal te boek stelden of uit den mond der Indianen opteekenden. Meer dan de helft van hetgeen tot nu toe gepubliceerd werd is het werk van missionarissen; hoe waardevol hunne gegevens ook mogen zijn, een juist beeld van de talen geven zij meestal niet. De denkwijze van den Indiaan is nu eenmaal geheel anders dan de Christelijk-Europeesche; het zou wel mogelijk zijn onze godsdienstige geschriften voor hen te bewerken; bij eene vertaling echter komen zoowel de taal als de geest van het geschrevene in de klem. Om soortgelijke redenen zijn de naar Europeesch model samengestelde grammatica's gebrekkig te achten; om in het volstrekt niet passend kader te blijven, moest worden gescheiden wat bij elkaar behoort en werd samengevoegd wat beter afzonderlijk vermeld ware, terwijl voor sommige belangwekkende bijzonderheden geen plaats kon worden gevonden. De bijdragen van ontdekkingsreizigers bleven langen tijd beperkt tot kleine woordenlijsten; eerst in de laatste jaren wordt bij sommige wetenschappelijke tochten het verzamelen van taalkundige gegevens als een der hoofdpunten van het programma beschouwd.

Het Kalienja, Galibi of Caribi, ook wel Karaïbisch genoemd, kan gelden als type eener Karaïbische taal, hoewel bijzonder sterke verwantschap met eenige andere taal van deze groep niet valt aan te toonen. De veroveraars der Kleine Antillen behoorden tot dezen stam, hetgeen ook duidelijk blijkt uit de taal der eiland-Karaïben. Tot kort geleden werd als voornaamste bron voor de kennis van het Kalienja beschouwd het woordenboek met grammatica van Le Sauvage (Paris 1763), samengesteld uit gegevens van de Fransche missionarissen en reizigers Boyer (1654), Pelleprat (1655) en Biet (1664). Van het werk der Spaansche en Engelsche geestelijken zijn bewaard gebleven een grammatica van Ximenez (18e eeuw) en een catechismus van Brett. De belangrijkste gegevens over het Kalienja zijn verzameld en bewerkt door Nederlanders (Van Coll, F.A. en P.F. Pénard, De Goeje).

Het Ojana en het Aparai zijn nauw verwant aan de talen der Cumanagoto's, Chayma's en Tamanaco's welke bewesten den benedenloop der Orinoco, de Chayma's ook op Trinidad, woonden. Het Ojana is eveneens voornamelijk door Nederlanders bestudeerd (grenscommissie op de Marowyne 1861, Gonini-, Tapanahoni- en Toemoekhoemak-expedities 1903,1904 en 1907); evenwel mogen ook de Fransche reizigers Crevaux (1877, 1878) en vooral H. Coudreau (1887-1891) hier met eere genoemd worden. Van het Aparai bezitten wij woordenlijsten van Crevaux, H. en O. Coudreau.

Het Trio en Pianakoto vormen één onderafdeeling met de taal der Hianakoto's of Umaua's in het Zuiden van Columbia; waarschijnlijk behoort ook het Saloema hiertoe. Van het Trio gaf Crevaux een korte en slechte woordenlijst; uitvoeriger gegevens zijn bij de Nederlandsche expedities in 1904, 1907 en 1910-11 verzameld. Het Pianakoto is slechts bekend uit korte woordenlijsten van Robert H. Schomburgk (1843) en O. Coudreau (1900). Eenige Saloema-woorden zijn opgeteekend door de Nederlandsche expeditie in 1910-11.

Het Arowaksch (in engeren zin) staat vermoedelijk het dichtst bij de Arowaksche talen waaruit in vereeniging met het Kalienja, het ‘eiland-Karaïbisch’ is gevormd. De oudst bekende woordenlijst van het Arowaksch, verzameld op Trinidad in 1598, vindt men bij de Laet. Grondig is deze taal bestudeerd door de zendelingen der Hernhutter broedergemeente in de 18e en het begin der 19e eeuw; het woordenboek met grammatica van Th. Schumann (1748-1755), later aangevuld door anderen, is in verscheidene afschriften verspreid en later ook gedrukt; voorts zijn eenige stukken uit den bijbel in het Arowaksch in druk verschenen. Niet minder verdienstelijk zijn de Arowaksche grammatica, bijbelvertaling en catechismus van den reeds genoemden Engelschen zendeling Brett. Ten slotte moge genoemd worden een Arowaksche catechismus van onzen landgenoot van Coll.

Het Emerillon gelijkt op het aan Oyapock en Yari gesproken Ojampi; Crevaux gaf een korte, H. Coudreau een langere woordenlijst van deze taal.

Van het Warau bestaan woordenlijsten van Hilhouse (1832), Schomburgk, (1848), Im Thurn (1878), Crevaux (1880), Gorrochotegui (1897), Toro (1905) en Tavera-Acosta (1907); voorts is een door Brett vervaardigde catechismus in deze taal gepubliceerd.

Hieronder volgt een opgaaf der belangrijkste litteratuur over de genoemde talen.

Algemeen: D.G. Brinton, The American Race, New-York 1891; K. von den Steinen, Die Bakari-Sprache, Leipzig 1892; Lucien Adam, Trois familles linguistiques des bassins de l'Amazone et de l'Orénoque, Compte-Rendu du Congrès intern. des Américanistes, 7mesession, Berlin 1888); id. Matériaux pourservira l'établissement d'une grammaire comparée des dialectes de la familie caribe en id. id. de la famille Tupi, Bibl. ling. amér. Tomes XVII, XVIII, Paris 1893, 1896; L. Adam & C. Leclerc, Arte de la lengua de los Indios Antis o Campas, Bibl. ling. amér. Tome XIII, Paris 1890.

Algemeen, Kalienja, Trio en Ojana: C.H. de Goeje, Etudes linguistiques caraïbes, Verh. d. Kon. Akad. v. Wetensch. te Amsterdam afd. Letterkunde, X no. 3, Amst. 1910; de hierin verwerkte en alle in een litteratuuroverzicht genoemde woordenlijsten enz. der drie talen worden beknoptheidshalve hier niet afzonderlijk vermeld.

Aparai, Emerillon: Bibl. ling. amér. Tomes VIII &XV, Paris 1882, 1885 (Crevaux en H. Coudreau).

Aparai: O. Coudreau, Voyage au Rio Curua, Paris 1903.

Pianakoto: C.F.P. von Martius, Beitrage zur Ethnographie und Sprachenkunde Amerika's zumal Brasiliens; II zur Sprachenkunde, Leipzig 1867; O. Coudreau, Voyage au Cumina, Paris 1901.

Saloema en Trio: C.C. Kayser, Verslag der Corantijn-expeditie, Leiden 1912 (T.A.G. 2e Serie XXIX).

Arowaksch: J. de Laet, Novus Orbis, Leiden 1633; C. Quandt, Nachrichtvon Suriname und seinen Einwohnern, Görlitz 1807; Th. Schultz, Act Apostelnu, The acts of the apostles translated into the arrawack tongue, New York 1850; Mr. H.C.

Focke, Iets over de Arrowakken en hunne taal, Tijdschr. West-Indië, 1e deel, Haarlem 1855; W.H. Brett, Adaieli wacinaci okonomuntu ajiahu, London 1856; id. Questions on the Apostles' Creed with other simple instruction for the Arawak Indians at the missions in Guiana, London (zonder jaartal); id. Arawak Grammar, The Guiana Diocesan Magazine, Georgetown 1900-1902; D.G. Brinton, The Arawack language of Guiana in its linguistic and ethnological relations Philadelphia 1871; J.H. Bernau, Missionary labours in British Guiana, London 1847; C. van Coll, Primaria fidei catholicae rudimenta, Arowaccana lingua exarata, Paramaribo 1892.

Arowaksch en Warau: W. Hilhouse, Notice of the Indians settled in the Interior of British Guiana, Journal of the Royal Geogr. Soc. of London, II, 1832; R. Schomburgk, Reisen in Britisch Guiana, Leipzig 1848; E.F. Im Thurn, Tables of Indian languages of British Guiana, Georgetown 1878; Bibl. ling. amér. Tome VIII, Paris 1883 (Schumann, Crevaux, Sagot).

Warau: W.H. Brett, Questions on the Apostles' Creed with other simple instruction for the Warau Indians at the Missions in Guiana, London (zonder jaartal); Gorrochotegui, Viaje al Amacuro, Caracas 1897; E.Toro, Porlas selvas de Guyana, Caracas 1905; B. Tavera-Acosta, En el Sur, Ciudad-Bolivar 1907.

Taal der bewoners van Aruba: A.J. van Koolwijk, De Indianen Caraïben van het eiland Aruba, T.A.G. 2e Serie I, Amst. 1884.

Bij het vergelijken der hier behandelde taalfamilies treft ons dadelijk een sterke gelijkvormigheid in bouw. De bezitvormen komen op volmaakt gelijke wijze tot stand, evenals de casus-vormen. In meer of minder sterke mate wordt bij alle het beginsel der incorporatie toegepast, waarbij subject en object met den verbaalstam tot één woord vereenigd worden. De temporale flexie van het nomen is zoowel in het Karaïbisch als in het Tupi en Arowaksch bekend; zoo is bijv. Kalienja koelita = dag, koelita-nore = de dag die zal zijn; Ojana i-puit, Arowak iretu = (zijne) echtgenoote, i-puit-peu, iretu-goba = (zijne) voormalige echtgenoote; Tupi mbae = zaak, mbae-pwera = hetgeen was, mbae-rama = hetgeen zal zijn. Het telsysteem berust overal op het tellen van vingers en teenen, bijv. 5 = één hand, 20 = één mensch.

En zoo zou men voort kunnen gaan. De verschillen in bouw bepalen zich in hoofdzaak tot het in verschillende mate toepassen van eenig beginsel; bijv. kenmerken de Arowaksche talen zich door de aanwezigheid van waardeeringsklassen waarbij onderscheid wordt gemaakt tusschen mannelijk en vrouwelijk-onzijdig of bezield en onbezield, terwijl in het Karaïbisch, Tupi en Warau een dergelijke onderscheiding wel bestaat doch slechts in enkele gevallen toepassing vindt. De woordenschat dezer taalgroepen en in verband daarmede de gelijke grammaticale functies vervullende voor- en achtervoegsels vertoonen echter (ontleeningen buiten beschouwing gelaten) hoogstens sporen van overeenkomst; de besproken eigenaardigheden in bouw komen bij vele andere, zoowel Noord- als Zuidamerikaansche taalfamilies voor; men zij dus uiterst voorzichtig bij het maken van gevolgtrekkingen omtrent de verwantschap der hier behandelde taalfamilies onderling en tot andere; tot nu toe is dienaangaande niets met stelligheid bewezen.

Met enkele woorden moge hier melding worden gemaakt van de pogingen van verschillende schrijvers om overeenkomst aan te toonen tusschen een of meer hun bekende Amerikaansche talen en Semitische of Indogermaansche talen. Deze pogingen moeten als mislukt worden beschouwd; de Amerikaansche talen stellen een eigen type daar, evenals de Amerikaansche Indianen een bijzonder ras vormen.

Aan het slot van dit artikel zij een en ander medegedeeld over hetgeen het Indiaansch ontleende aan andere talen en aan haar afstond.

In het Kalienja en Ojana vindt men eenige woorden die van hunne buren , de Tupi's afkomstig zijn; het Arowaksch en het Kalienja hebben enkele woorden gemeen. De namen voor geweer, kruit , sabel , scheermes , naald , hoed , hemd of lendendoek , schoen , papier en dergelijke zaken , die eerst door Europeanen werden ingevoerd , zijn algemeen, ook in het binnenland, aan het Spaansch ontleend. Het Kalienja nam over de Nederlandsche woorden sipikri = spiegel, soloto = slot, branwini = brandewijn, rum, bariki = bark, zeilschip, terwijl voorts de woordenschat naar behoeften uit het Neger-engelsch, enz. wordt aangevuld, zij het ook met Indiaansche uitgangen, bijv. odima = begroeten, van Negereng. odi = goeden dag! begima = bidden, van Negereng. begi, datra = dokter, alesi = rijst, enz.; de Arowakken ontleenden eveneens aan het Negerengelsch. Het Ojana en Emerillon hebben enkele Fransche woorden overgenomen en ook de Kalienja's van de Marowyne bezigen soms een Fransch woord, bijv. sansoe = cent sous, soemaké = sou marqué, een in Cayenne gangbaar geldstuk.

Vele zijn de woorden die het Indiaansch af stond aan Europeesche talen. De woorden ai (luiaard), ananas, ara, Spaansch barbacoa (waaruit Surinaamsch barbakot), hangmat, Spaansch hamaca, Fransch hamac, Engelsch hammock, jaguar, kaaiman, kannibaal (= kariba = karaiba = karaib), kano, kaoetsjoek, kasjoe, kassave , koiibri, kopaiva, leguaan, mais, maniok, orkaan, papaja, piassava, een palm die bezemmateriaal levert, Spaansch piragua, Fransch pirogue, savane, tabak, tapioka, tapir en toekan zijn waarschijnlijk alle afkomstig van de bewoners der Antillen, Guiana of Noordelijk Brazilië, chocolade en cacao schijnen van Mexicaanschen oorsprong, alpaka, coca, waarvan cocaïne, condor, guano, guanako, lama, pampa, poema aan het Kechua uit Peru ontleend te zijn; de woorden wigwam en squaw, zijn Noordamerikaansch. Zie in dit verband P.J. Veth. Uit Oost en West. Verklaring van eenige uitheemsche woorden. Arnh. 1889.

De creoolsche dialecten van Zuid-Amerika bevatten zulke woorden in menigte. In Brazilië zijn zij bijna uitsluitend aan de Lingua geral, hetTupi, ontleend, in Fransch Guiana aan het Tupi of Kalienja, in Suriname meest aan het Kalienja, in Britsch Guiana vooral aan het Arowaksch en in Venezuela deels aan Karaïbische, deels aan Arowaksche of andere talen. Wij noemen voor Suriname: korjaal, matapi, pagaal, paiwari en sjakola; jorka; anamoe, anjoemara, awari, kapassi, kapoea, kaejaké, manati (= zeekoe , manati = tepel , melk in het Kalienja) , marai pakira, piengo, pirai, powies, sipari, warapa; awara, balata, koesoewé, koemboe, krapa, kwari, maripa, mopé, morisi, napi, nekoe, alle aan het Kalienja of verwante dialecten ontleend , wallaba uit het Arowaksch; ook de vele namen van rivieren , uitgaande op oni of wini, zijn vermoedelijk van Arowakschen oorsprong. Kappewéri, dicht kreupelbosch en praké, sidderaal, zijn vermoedelijk door Portugeezen overgebrachte Tupi-woorden.

C.H.d.G.

Columbus en zijn tijdgenooten verkeerden in de meening dat het nieuw ontdekte land de oostrand van Azië was en wel een deel van het eenigszins ruim opgevatte ‘Indie’. Van daar de naam Indios, die in alle Europeesche talen is overgegaan.

Gedurende het eerste vierde deel van de eeuw na de landing der Spanjaarden en Portugeezen in Amerika, beschouwden zij de Indianen als dieren en behandelden hen zoo onmenschelijk, dat Domingos Bentangos een broeder van zijne orde, Domingos Minaja, daar Rome zond om den Paus de afschuwlijke wreedheden bloot te leggen, waaraan de Indianen blootstonden. Naar aanleiding hiervan vaardigde Paus Paulus III de bekende bul van 9 Juni 1537 uit, waarin verklaard werd dat de Indianen van de Nieuwe Wereld ‘werkelijke menschen’ waren, geschikt om het Christelijk geloof te ontvangen en dat zij, al waren zij geen Christenen, niet mochten beroofd worden van hun vrijheid of van hun eigendom en niet tot slaven gemaakt. De ‘conquistadores’ stoorden zich echter weinig aan dit menschlievenda pauselijke bevel.

Ook in de Nederl. koloniër in Guiana werden de Indianen tot slaven gemaakt, de z.g. ‘roode slaven’.

De Indianen van Suriname kan men in twee groepen verdeelen: de Arowakken, Karaïben en Warau's, die de benedenlanden bewonen en de Ojana's, Trio's en eenige andere stammen, diep in het binnenland. Sedert de vestiging der Boschnegers aan den middenloop der rivieren, staan de kust-indianen niet meer in rechtstreeksche verbinding met die van het binnenland.

De naam ‘roodhuiden’ voor Indianen is in Suriname niet in gebruik.

Zie verder BENEDEN- en BOVENLANDSCHE INDIANEN, INDIAANSCHE TALEN, OUDHEDEN en ROODE SLAVEN.