In Eng. en Ned.-Indië de naam van de door hun harsgehalte samenklevende toppen der vrouwelijke planten van Cannabis sativa. Een genotmiddel, dat in Suriname veel door de Br.-Ind. immigranten gebruikt wordt.
Volgens de verordening van 17 Febr. 1908 (G.B. no. 13) mag na 1 Maart 1918 geen Ganja meer ingevoerd worden. De ingevoerde hoeveelheid bedroeg van 1907-1913 resp. 726, 432, 717, 791,761, 718 en 689 K.G.; het invoerrecht bedraagt ƒ40.- per K.G.; (Zie ook BHANG).