Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Valk

betekenis & definitie

Deze vermaarde roofvogel is verwant met den arend, van wien hij niet in felheid en roofzucht, maar wel zeer beslist in grootte verschilt. Alle valken hebben een groten kop op een korten hals, een sterk gekromden snavel, lange, puntige vleugels en lange, scherpe klauwen.

Sommige van hen zijn trekvogels, zij komen in bijna alle streken der wereld voor, leven in bossen, op rotsen, in oude gebouwen en ook in steden; zij zijn buitengewoon strijdlustig en vliegen snel en behendig. Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit vogels, die zij in de vlucht vangen.

Een der grootste soorten is de jacht-, gier- of geervalk, die 60 c.m. lang is en een vlucht heeft van 120 c.m. Hij woont in Scandinavië, Noord Rusland enz., doch wordt ook in ons land wel aangetroffen.

Inheems in ons land zijn de slechtvalk, de boomvalk, de torenvalk en het smelleken.

De slechtvalk, met een vlucht van 110 à 120 c.m., de grootste van de inheemse soorten, broedt hier niet, maar is in alle provincies een geregelde wintergast; de boomvalk is wat kleiner, brengt hier den winter niet door, maar vertrekt half October naar het Zuiden. De torenvalk is gezellig van aard en vormt soms gehele broedkolonies. Het smelleken is de kleinste van de inheemse valken en onder de kleine valken het meest geschikt voor de valkerij of de valkerijjacht.

De valk dankt zijn grote bekendheid voornamelijk aan het feit, dat hij van oude tijden af werd gebruikt voor de jacht op andere -vogels, vooral reigers. De soorten, die voor africhting geschikt zijn, worden „edelvalken” genoemd.

Men bevestigde aan de poten der jachtdieren smalle lederen riemen en zette over den kop een kap, welke de ogen bedekte. Langs den wreden weg van honger en slapeloosheid — deze laatste veroorzaakt door den vogel voortdurend te schommelen — gewende men hem aan kunstmatige voeding. Was de edelvalk eenmaal zover, dat hij, door een stuk vlees of een duivenvleugel aangelokt, zich met de gevangen prooi op de gehandschoende vuist zette, dan was de africhting voltooid.

De verzorgers en africhters der valken heetten valkeniers. Bij de jacht droegen zij de mét een kap bedekte vogels op een houten raam van 1 ½ bij 1 m., waaraan deze waren vastgebonden. Al in 400 v. Chr. bestond de valkenjacht, die zich later meer verbreidde. Frederik II en Frans I waren ervaren valkeniers. In latere tijden geraakte de valkenjacht in onbruik; alleen op enkele plaatsen in Engeland wordt zij nog tot heden toe beoefend, terwijl bij ons te lande door de leden der Koninklijke familie en haar gasten nog tot 1853 op het Loo en in de Soerense bossen met „veer op veer” werd gejaagd. In Valkenswaard (Noord-Brabant) en in Vlaanderen, vond men vanouds de beste valkeniers.