Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Televisie

betekenis & definitie

betekent vèr-zien. Bij televisie is het doel hetzij een stilstaand, hetzij een bewegelijk beeld in zijn geheel op één ogenblik over te brengen of zichtbaar te maken.

Nu is het feitelijk een onmogelijkheid. Het enige, wat wèl kan, is de verschillende delen van het beeld in zo kort mogelijken tijd na elkaar over te brengen van den zender naar den ontvanger.

Dat wij dan toch, mits de opeenvolging snel genoeg geschiedt, een min of meer duidelijk of geheel beeld zien, berust nergens anders op, dan op de traagheid van het menselijk oog. Denk maar aan de bioscoop. Immers ook hier zien we een aaneenschakeling van een ogenblik stilstaande beelden, die zich aan ons ook als geleidelijke veranderingen voordoen. Het principe van de televisie, om namelijk opeenvolgende delen van het beeld over te brengen, is eigenlijk al heel oud. De praktische uitvoering is echter, dank zij de radiotechniek — wij denken hierbij aan de lampen en versterkers — mogelijk geworden.

Een van de meest onmisbare onderdelen van de televisie is het instrument, dat reeds een 50 jaar geleden door een zekeren Nipkow werd uitgevonden, n.l. de schijf van Nipkow. In deze schijf bevinden zich een aantal gaatjes, welke spiraalvormig zijn aangebracht. Om nu de werking duidelijk te maken, nemen we voorshands aan, dat het over te brengen beeld transparant is, dus b.v. een z.g. diapositief. Dit beeld mag niet groter zijn dan de afstand tussen 2 opvolgende gaatjes van de schijf fig. 1. Plaatsen we nu de schijf vóór het beeld, waarachter zich een lichtbron bevindt en laten wij de schijf draaien om zijn as, dan zal het bovenste gaatje een lijn over het beeld beschrijven (eigenlijk een cirkelboog, welke we voor dit kleine gedeelte als een rechte lijn mogen beschouwen). Wanneer de gehele weg over het beeld afgelegd is, volgt gaatje 2 en zo vervolgens, totdat gaatje No. 1 weer aan de beurt is. Wij verdelen zo het beeld in strepen, die — en dat is duidelijk — smaller zijn, naarmate de gaatjes, radiaal gerekend, dichter bij elkaar liggen.

Nu is het ook duidelijk, dat hoe kleiner de gaatjes daarbij zijn, de afstand des te kleiner kan worden. Dit heeft nog zijn voordelen. Als wij n.l. het transparant beeld beschouwen, dan zien we daarin overal veranderingen in de doorschijnendheid, de nuance van het beeld. Hoe beter wij nu het beeld in zeer kleine deeltjes kunnen analyseren, hoe beter wij tenslotte het beeld weer kunnen opbouwen of combineren.

Achter de schijf bevindt zich een lens, welke het beeld, in ons geval telkens een deel van het beeld, dat door een gaatje gaat, puntvormig concentreert op een z.g. photoelectrische cel. Nu is de volgende trap van het systeem, deze lichtveranderingen om te zetten in veranderingen van een electrische stroom en daarvoor dient deze photo-electrische cel.

Deze cel heeft de eigenschap een electrischen stroom op te wekken, waarvan de grootte afhankelijk is van de hoeveelheid licht, die deze cel treft. Het is nu te begrijpen, dat wij stroomveranderingen verkrijgen, die overeenkomen met de lichte en donkere delen van het beeld.

Nu zijn wij al een heel eind in de goede richting gekomen. Immers hetgeen van het begin af ons doel geweest is, n.l. om lichtsterkteveranderingen om te zetten in veranderingen van een electrischen stroom, hebben we reeds bereikt.

Nu moeten we aannemen, dat de lezers bekend zijn met de manier, waarop een radiozender door de spraak beïnvloed wordt, of (zoals het technisch genoemd wordt) „gemoduleerd” wordt. Hier, bij onze televisie, wordt de zender ook gemoduleerd, doch in zoverre verschillend met de radio, dat wij in dit geval een modulatie verkrijgen door de in doorschijnendheid wisselende delen van het beeld. Hier worden de zeer zwakke stroomveranderingen van de licht-electrische cel ook eerst verscheidene malen versterkt, totdat deze groot genoeg zijn om den eigenlijken zender krachtig genoeg te moduleren.

Wat nu de ontvangst van het beeld betreft, dus het wederom zichtbaar maken op een afstand, daarvoor zouden we in het algemeen een gewoon radio-ontvangtoestel kunnen gebruiken, doch daar wij nu geen muziek of spraak ontvangen, doch alleen een soort tekens, die weer in lichtveranderingen moeten omgezet worden, gebruiken we niet een luidspreker, doch een toestel dat lichtveranderingen veroorzaakt. Die lichtveranderingen moeten weer overeenkomen met de oorspronkelijke lichtveranderingen van het beeld, wanneer de Nipkow-schijf dit beeld voorbij gaat. Nu hebben wij een heel geschikte lamp daarvoor, de z.g. glimlichtlamp of de Neon-lamp, die in de meeste gevallen het bekende rode licht geeft, doch door bijzondere uitvoering ook anders gekleurd licht kan geven.

Deze glimlichtlamp bezit een eigenschap, die noodzakelijk is voor het beoogde doel: de lichtsterkte verandert onmiddellijk als de aangevoerde spanning verandert. Nu worden de „tekens” door versterkers zoveel versterkt, dat ze de glimlichtlamp doen oplichten, en wel min of meer sterk naarmate de aankomende tekens sterker of zwakker zijn, welke veranderingen, zoals nu duidelijk zal zijn, van de meer of mindere doorlaatbaarheid van het oorspronkelijke beeld zullen afhangen. Het is nu slechts zaak op het ontvangstation te zorgen, dat elk deeltje van het beeld weer op zijn juiste plaats komt en dit geschiedt wederom door de Nipkowschijf.

Daaruit volgt, dat, indien wij ieder deeltje van het beeld weer op zijn plaats willen hebben, het noodzakelijk is, dat de schijf niet alleen even snel draait als de schijf van den zender (dit heet: synchroon met deze draait), maar b.v. gaatje 1 op dezelfde plaats voor het beeldschijfje komt te staan als bij het over te brengen beeld. Hoe die synchronisatie precies gebeurt, dat te verklaren zou hier te veel plaats eisen, doch in de praktijk is het vrij eenvoudig.

De glimlichtlamp is nu zo gebouwd, dat deze een regelmatig verlicht vlak geeft. Wat wij op de ontvangst-zijde waarnemen, zijn eigenlijk niets anders dan lichte en donkere plekken, die ten slotte, hoewel in het algemeen van een andere kleur dan het oorspronkelijke, wederom een beeld vormen. Uit alles zal men begrijpen, dat, hoe kleiner de gaatjes zijn en hoe dichter ze spiraalgewijs bij elkaar liggen en hoe groter de draaisnelheid van de schijf is — dus hoe groter het aantal „beeldpunten” per seconde is —, het beeld des te fijner van structuur en duidelijker zal zijn.

Evenwel heeft dit voor de praktijk weer zijn bezwaren. De lezers, die iets van radio weten, zullen denken aan frequentie-verhoging van de modulatie en het daardoor innemen van een groter bandbreedte. Willen we nu een bewegelijk beeld uitzenden, dan wordt de opstelling slechts in zoverre gewijzigd, dat de persoon, die b.v. een redevoering houdt, door sterke lampen belicht wordt, terwijl zijn beeld door lenzen op de Nipkowschijf geprojecteerd wordt.

Het beschreven systeem der Nipkowschijf is eigenlijk ten dele verouderd, doch wij hebben dit systeem beschreven, omdat het daarmede slechts mogelijk is het gehele televisie-principe in den meest eenvoudigen vorm weer te geven.

De moderne systemen verschillen echter in principe met het beschreven systeem slechts door de aftast(analysator) en de combinatie-methode. Tegenwoordig wordt daarvoor gebruikt de z.g. buis van Braun, terwijl voor de aftast nog wel van de Nipkowschijf gebruik wordt gemaakt. Het beeldvlak wordt gevormd door een fluorescerende laag. Deze wordt lichtgevend gemaakt door een kathode straal, waarvan de intensiteit, dus het vermogen de laag min of meer lichtgevend te maken, wederom afhangt van de sterkte der aankomende tekens. Deze straal „penseelt” als het ware het beeld op het scherm. De straal wordt synchroon met de straal van den analysator bewogen.

Het grote voordeel boven de beschreven methode is, dat deze straal geen massa in den gewonen zin bezit, dus zo snel, als men wil, over het beeld bewogen kan worden. Wij zijn daardoor weer minder beperkt tot een bepaalde beeldgrootte, afgezien van de grotere lichtsterkte, die de Braunse buis geeft. Door de hoge modulatie-frequentie is de moderne televisie slechts mogelijk in een golfgebied, dat deze grote bandbreedte toelaat en daarom wordt ze beperkt tot het ultra-korte-golf-gebied.