Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

’s-Gravenhage

betekenis & definitie

Onze Residentie, bekeken door een wandelaar met zeven-mijls-laarzen.

Niet de hoofdstad van het Koninkrijk der Nederlanden, maar de zetel der Regering. Niet de stad met de grootste bevolking, maar wèl de stad van den grootsten omvang. Niet het centrum van handel of industrie, maar toch de rijkste stad van Nederland, dat is ’s-Gravenhage, meestal genoemd den Haag, of, huiselijk en vriendschappelijk door wie de stad kennen en liefhebben: het Haagje.
Want wie er woont en het kent, heeft het lief. Zeker, zeker, „Amsterdam is het niet!” zeggen veel mensen met deftige gezichten en ze hebben gelijk. Den Haag heeft ook niet den overmoed Amsterdam te willen zijn. Amsterdam, dat is nu eenmaal onze mooie, grote, grootse hoofdstad, machtig door haar plaats op de wereldmarkten van geld en handel, treffend door de oude, voorname architectuur boven vorstelijke grachten; het is en blijft

wat zwaai de wereld nam, Ons oud, ons enig Amsterdam, Vol leven en vol hope.

Hij, die dit schrijft, is dol op Amsterdam, op zijn water en zijn steen, zijn klokketorens en zijn hofjes, zijn brugbogen en zijn carillons, afwisselend van statige galmen tot kopergerammel, zijn geschreeuw van venters en zijn orgeldreunen. Hij is dol op het geheel. Als hij de donkere tunnels van het Centraal Station uitkomt, zou hij den laatsten koning van Spanje, Alfons XIII, willen nadoen, die, toen hij voor het eerst Parijs zag, zijn hand uitstrekte en zeide: „Gegroet, Parijs!” Ja, zo zou hij, de onbekende steller van deze aantekeningen willen uitroepen: „Gegroet, Amsterdam!” Want Amsterdam is een stad met een fors eigen karakter, met een Hollandse lijn, met een onmiddellijke herinnering aan onze grote volkskracht. Hier plast en hier plonst het water, dat onze voorvaderen omhoog stuwde in den kring der volkeren; hier domineert nog de geest van durven, aanpakken, vasthouden en doorzetten, die eens het Gemenebest groot maakte. Hier is Holland, hier is Nederland, hier is heel het volk in zijn grootheid en zijn geweldige krachten. Hier is het vaderland van Janmaat, van de jongens van Jan de Witt, van de stuurlieden over zee en door de lucht: Amsterdam, Amsterdam, ons heerlijk Amsterdam!
Oef! Laat ik even uitblazen. Ik ben dol op Amsterdam en dat moest ik eerst uitspreken, eer ik over den Haag begon.
Maar den Haag is ook niet voor de poes! Ik denk aan de uitspraak van Brutus, die Caesar vermoordde, zoals Shakespeare het zo netjes vertelt: „Niet (om)dat ik Caesar minder liefhad, maar (om)dat ik Rome meer liefhad”. Al naarmate ik aan Amsterdam en den Haag denk, heb ik de een meer lief dan de ander. Amsterdam heeft mijn bewondering; den Haag heeft mijn genegenheid. Ik voel mij groot, krachtig, vol moed in onze hoofdstad; in de residentie ben ik bekoord door haar lieflijkheid; mijn hart gaat open voor de schoonheid der natuur, den goeden smaak harer verzorging; onze prachtige zee, aan twee grote stranden ons bespoelend, maakt mij tot den gelukkigste der bewoners van Nederland: een grote stad, een mooie stad, en twee zeestranden voor het kiezen, bossen en lanen en duinen, alles is mijn. Ik, Hagenaar, ben een troetelkind van Nederland.
Mijn stad loopt uit op het onbegrensde vlak der Noordzee; bosrijke streken cirkelen haar in, aan haar grenzen bloeien de tulpen, strekken zich de vruchtbaarste bouwlanden uit. Mijn stad heeft de grootste verscheidenheid, zowel wat architectuur betreft als wat bodemgesteldheid aangaat, ze is in haar onderdelen zó verschillend, dat zij zou kunnen doorgaan voor een verzameling van dorpen, zo deze dorpen èn hunne samenvoeging niet de lijnen hadden aangenomen van een grote stad, die, in de laatste kwarteeuw, zich geweldig heeft uitgebreid.
Sedert Scheveningen bij den Haag is gevoegd, sedert Kijkduin „onze” stad is geworden, is den Haag een der grootste zeebadplaatsen geworden, aantrekkingsoord voor landgenoot en vreemdeling. Van bossen en duinen heeft het parken en parkwijken gemaakt. Polders zijn gevuld en veranderd in volkrijke buurten en zo komt het, dat den Haag, vijftig jaar geleden nog maar een stad van ongeveer honderdduizend inwoners, nu het cijfer 500.000 zeer dicht nadert en in uitgestrektheid zeer grote wereldsteden overtreft.
Welk bouwer van luchtkastelen had een halve eeuw geleden zo iets durven dromen? En wie had, voor eeuwen en eeuwen, toen te midden van de eindeloze, bossen, die den westelijken zoom van de Hollandse kust bedekten, een enkel jachtpavilj oen verrees, kunnen denken, dat dit paviljoen, gelegen „in die haghe van den Grave”, het begin zou zijn, punt van uitgang van een vlek, dat den naam der Graven van Holland zou voeren en, al uitgroeiende, zou worden tot de Residentie van het Koninkrijk der Nederlanden?
Toch was het zo! En het is merkwaardig van den Haag, dat het niet geboren is uit den drang van handel, van scheepvaart, van nijverheid. Hier was geen samenvloeiing van waterstromen, geen vereniging of kruispunt van grote wegen, die als het ware drong tot het bouwen van huizen, tot het vormen van een kom, tot het doen verrijzen van een dorp of stad. Neen. De geboorte van den Haag is te danken aan de gedachte, aan den wil van één man. Op de plek, waar nu het bekende Binnenhof staat, stond eertijds een jachthut, een jachtpaviljoen, toebehorend aan Willem II, graaf van Holland. De open ruimte om het paviljoen heette „die haghe”. Men snapt nu wel den oorsprong van den naam ’s Gravenhage. Des graven „haghe”, de omheining van den graaf, ziedaar het begin van de stad, waarover ik wat wil vertellen.
Welnu, op die plek bouwde graaf Willem, zijn slot of paleis. Dat gebeurde in 1247 In dat jaar was hij n.l. tot Rooms Koning van Duitsland verkozen. Bij die nieuwe waardigheid behoorde een passende woning en nu was hij, niet ten onrechte, van mening, dat wanneer hij zijn slot zou bouwen in of bij een versterkte stad, de vijanden allicht zouden komen, om het te vernietigen. Daarom wees hij als bouwterrein de open plek in het bos aan, wat zijn vijand Karel van Anjou smalend deed zeggen, dat alleen een „waterkoning” zich in zo’n poel behagelijk kon vinden. Er was echter geen sprake van een poel, wèl van een door prachtige bossen omgeven streek, waarin een kleine spreng, die haar oorsprong had in de duipen, het water zou aanvoeren, dat den breden plas voedde, die thans nog „Hofvijver” heet. Dat water vormde tevens de afscheiding tussen de vorstelijke woning met haar bijgebouwen en het dorp, dat zich weldra als een noodzakelijk gevolg van de neerzetting daar ter plaatse begon te ontwikkelen. En nu is het ook duidelijk, hoe het komt, dat het oudste gedeelte van den Haag, het centrum, daterend uit de 13e eeuw, zo ruim is en in niets gelijkt op de centra van andere oude steden uit dien tijd. Hier, in den Haag, werd geen stad geboren uit de langzame ontwikkeling van een paar hutten tot een grotere groep; geen stad geboren uit de noodzakelijkheid van verkeer of bedrijf, maar hier werd een paleis gebouwd op ruimen vlakken grond, door een vorst, die het terrein voor het kiezen en nemen had, die zijn ellebogen wilde uitstrekken en dus met forse lijnen kon aangeven, hoe hij het hebben wilde: hier de ruimten voor het paleis, daar voor de kapel, elders voor zijn hoftrawanten, en dan brede uitgangen het bos in, waar zijn jachtstoeten in feestelijke kleuren konden draven achter klein en groot wild. Zo ontstond den Haag. Zo ontstond het Binnenhof met zijn mooie, brede omgeving van Vijverberg, Plaats, Buitenhof.
Willem II zag zijn werk niet voltooid. Hij sneuvelde in 1256.
Zijn zoon, graaf Floris V, zette den bouw voort; hij liet de mooie Ridderzaal bouwen, die iets naar voren sprong en afgescheiden was van het paleis. Deze zaal met de haar omringende wenteltrappen en bijzalen bestaat nog. De jaarlijkse grote ceremonie van de opening der Staten-Generaal door H.M. de Koningin heeft er plaats. Op het grote voorplein staat een fontein van gesmeed ijzer, die in herinnering aan graaf Willem, den stichter van den Haag, een verguld beeldje draagt, voorstellende den vorst in vol ornaat.

Ziedaar het begin van den Haag: een woonplaats, geen versterkte vesting, die een verdedigend of aanvallend doel had, geen „militaire plaats”, door wallen omringd.
Natuurlijk was het voor de bewoners van Den Haag een groot nadeel, dat de stad onverdedigbaar was. Zo kon Maarten van Rossem haar in 1528 plunderen en zo gaf, in den tijd van den Tachtigjarigen Oorlog tegen Spanje, de Prins van Oranje, onze grote Willem de Zwijger, er de voorkeur aan in Delft te wonen, dat wèl versterkt was. De Delftenaren en zij, die dat mooie stadje te verdedigen hadden, waren echter zeer verontrust door het feit, dat in hun onmiddellijke nabijheid een reeds grote, aantrekkelijke stad was met een vorstelijk paleis, terwijl de verdediging ervan ontbrak. Had de Prins het niet verhinderd, dan zou den Haag met den grond gelijk gemaakt zijn. Maar hij kwam met kracht op tegen zulk een uitersten maatregel, die in 1572 de gemoederen ernstig bezig hield.
Intussen was den Haag van 1250 tot 1572 sterk gegroeid. Het hof had er veel vertier gebracht, er was veel industrie gekomen, vooral van weelde-artikelen, waarvan de beroemde Haagse lakens een voorbeeld zijn. Er is een tijd geweest dat 1000 werklieden daarin werk vonden.
Toen het Bourgondische hof den Haag verliet om naar Brussel te trekken, ging de stad weer achteruit en ook in het begin van den opstand tegen Spanje beleefde den Haag moeilijke tijden. Maar eindelijk verdwijnen dan de Spanjaarden van onzen Nederlandsen bodem en Prins Maurits, de grote veldheer, zoon van den groten staatsman Prins Willem I, keert terug naar den Haag en vestigt zijn residentie in het Binnenhof, ter plaatse waar nu de Tweede Kamer der Staten-Generaal vergadert, rechts, als men onder het ingangspoortje aan de zijde van het Buitenhof is binnengegaan.
Toen kwamen grote veranderingen. Trouwens heel ons land wijzigde zich. Onder de leiding van Prins Willems zekere, vaste hand en met behulp van zijn broeders, zetten de Nederlanders de eerste stappen op den weg naar de vrijheid; Prins Willems zoon, Prins Maurits, wiens roep van groot krijgskundige over Europa vloog, verzamelde om zich de bloem der jonge edellieden uit verschillende landen, die onder hem de krijgskunde willen leren. Het hof in den Haag werd het centrum, waarheen diplomaten en officieren werden getrokken door de schitterende gaven van den jongen vorst, van wien een Frans tijdgenoot getuigde, „dat deze beroemde veldheer van negen en twintig jaren het voornaamste onderwerp van gesprek in Europa was en op zijn eentje meer van zich liet horen en meer de aandacht trok dan alle gekroonde hoofden te zamen.” Voordat de Tachtigjarige Oorlog was geëindigd, hadden de Nederlanden zich ontwikkeld tot een zelfstandige, machtige Republiek. Maurits’ half-broer, Prins Frederik Hendrik, werkte daartoe krachtig mede door het talent, dat hij had, om de door den vijand bezette plaatsen te doen ontruimen. Ook hij, evenals Maurits, behield het centrum van het openbare leven in den Haag. De bevolking neemt toe; de weelde van het hof met zijn buitenlandse relatiën brengt rijkdom onder de bewoners; de overzeese victories der Hollandse strijdkrachten brachten rijke koloniën als buit; de handel floreert, het geld stroomt binnen en den Haag heeft daarin zijn groot aandeel. Het „Huis ten Bosch”, nu buitenpaleis van koningin Wilhelmina (waarin in 1899 de Eerste Vredesconferentie werd gehouden) is een geschenk van Frederik Hendrik aan zijn gemalin Amalia van Solms en werd gebouwd tussen 1645 en 1652. Het „Mauritshuis”, dat nu een der beroemdste schilderijencollecties bevat, werd op order van Johan Maurits van Nassau, een neef van Frederik Hendrik, opgetrokken en is, heden nog, een der mooiste gebouwen der stad, nobel van lijn, voornaam van ligging. Het dateert van 1644. Een honderd meter verder, tegen den smallen kant van den Hofvijver, verrees een fiere gevel, waarachter de Burgerwacht zou huizen. Ja, dat was een tijd van mooie weelde, die in den voortreffelijken bouwmeester Jacob van Campen een zekeren gids had, waar het gold te tonen, wat de architectuur vermocht te scheppen. De bouwmeesters hadden, behalve de grote geldmiddelen, mooie ruimten te hunner beschikking: de Prinsegracht, de Princessegracht, de Herengracht en het Nieuwe Voorhout gaven reeksen van mooie gevels te zien in die dagen. Het is jammer te moeten zeggen, dat de wansmaak der 19e eeuw — en ook nog wel wat wansmaak in onzen tijd — er veel van bedorven heeft: timmermansgeknutsel kwam vaak in de plaats van waarlijke bouwkunst.
Gelukkig is er nog veel moois overgebleven, althans genoeg, om den goeden smaak der 17e eeuw te kunnen bewonderen. De 18e eeuw liet ook prachtige sporen achter. We hebben in den Haag enige heerlijke specimens van de architectuur uit dat tijdperk. De mooiste werden gebouwd onder beïnvloeding van Fransen smaak. De stadhouder-koning Willem III had grote voorliefde voor het werk van den Fransen architect Daniël Marot. Aan hem danken we het smaakvolle gebouw der Koninklijke Bibliotheek, het Paleis van wijlen de Koningin-Moeder, den Koninklijken Schouwburg, het gebouw van Buitenlandse Zaken op het Plein en het nieuwe gedeelte van het Stadhuis.
Met den toenemenden invloed van de Republiek der Verenigde Nederlanden werd den Haag, reeds de zetel der Regering, steeds belangrijker politiek centrum. Grote staatslieden als Johan de Witt en de stadhouder Willem III, later koning van Engeland, maakten het tot een brandpunt van Europese diplomatie, vooral in de jaren, toen de leiding der oppositie tegen het Franse imperialisme in Nederlandse handen was. Maar die tijd gaat voorbij de politiek wijzigt zich, andere zienswijzen doen zich gelden. De revolutionaire beweging van Frankrijk werd hier nagevoeld; de aristocratie en het stadhouderschap werden weggevaagd. De uiterlijke welvaart van den Haag verdween. En er verdween meer; de oude Republiek maakte plaats voor de Bataafse Republiek en deze voor een monarchie onder een Fransen koning, totdat ten slotte ook deze verdween en ons land geannexeerd werd bij Frankrijk. De Regering verdween uit den Haag, werd eerst naar Utrecht, later naar Amsterdam overgebracht. De inkomsten van de regeringsmachinerie vloeiden niet meer in de schatkist der stad: Franse belastingen — zware belastingen — waren op te brengen.
Maar, zo zegt een oude versregel:

De weerhaan van de kans zeer lichtelijk kan keren

en zo geschiedde ook in het geannexeerde Nederland. Na de Russische campagne met haar nederlaag voor den keizer, na Leipzig met zijn ondergang, kwam het verzet in ons land opzetten. Het begon in Amsterdam, breidde zich uit over alle provinciën (of „departementen”, zoals ze toen heetten), maar het centrum van actie en oppositie was den Haag. Het driemanschap: van Hogendorp, van Limburg Stirum en van der Duyn van Maasdam, nam de leiding: de zoon van Willem V, Prins Willem van Oranje, in 1795 uitgeweken naar Engeland, wordt vandaar teruggehaald; den 2en December 1813 bestijgt hij den troon van Nederland, eerste koning, op eigen wens eerste constitutionele souverein „over een natie — zoals hij den dag te voren in ene proclamatie tot het volk had gezegd —, die door een anderen Willem den Eerste bevrijd was van het juk ener verderflijke vreemde overheersing.” Dus, Nederland was een koninkrijk geworden, wat voor den Haag betekende, dat het de Residentie werd, waar, afwisselend met Brussel, de Souvereine Vorst zijn verblijf houdt. Later, na de afscheiding van België, zal den Haag steeds de koninklijke verblijfplaats zijn, al is ook Amsterdam de officiële hoofdstad des Rijks, waarheen in geval van oorlog de zetel der Landsregering kan worden verlegd.
Er volgen nu moeilijke jaren, jaren vancrisis en zorg. Doch langzamerhand komt er enige beterschap. Spoorwegen worden aangelegd, wat het verkeer — en speciaal het verkeer van den Haag — ten goede komt. Nu ziet de provincie-man, nu ziet de buitenlander pas, hoe mooi het er is, wat een prachtstrand Scheveningen heeft, hoe verrukkelijk in en om den Haag de bossen zijn en hoeveel mooie en rustige hoekjes de stad zelf biedt, om er te wonen en zo breidt de bevolking zich uit: een onvergelijkelijk zeestrand en een mooie residentiestad, verbonden door een laan — den Oud-Scheveningsen weg —, die in schoonheid en lengte zelden overtroffen wordt, nodigden de bezoekers van alle zijden. Scheveningen genoot van de nabijheid van den Haag; den Haag oogstte de voordelen van de zee aan zijn grenzen. Uit die wisselwerking groeide het aantal inwoners. Gepensionneerde officieren van het Indische leger, mannen van de suiker en de koffie, de grote en kleine renteniers van Nederland en zijn koloniën, kozen den Haag en Arnhem, de twee steden met bosrijke omgeving, ter woon. Op den duur zou den Haag het van Arnhem winnen: den Haag werd een stad van groter betekenis; het was prachtig gelegen tussen Amsterdam en Rotterdam; Leiden, de universiteitsstad, waar de zoons de begeerde opleiding konden krijgen, was op korten afstand en dan..., en dan... — en wie weet, hoeveel dit er toe heeft bijgedragen, om menigeen naar den Haag te lokken? — dan was er in den Haag een sociëteit, welks naam over heel Nederland bekend was, de z.g.n. „Witte” (deftig gesproken heet zij „Nieuwe of Littéraire Sociëteit”). Zij stond op „het Plein” (men moet niet denken, dat er maar één plein in den Haag is; er zijn er meer, al weet ik niet of er wel dertien zijn, wat men zou kunnen menen, omdat hier ook een „Plein Dertien” is; maar dit laatste is een plein, gebouwd ter herinnering aan het herstel van onze Onafhankelijkheid in 1813, en draagt het mooie monument, voorstellende koning Willem I, die den eed op de grondwet aflegt, en het bovengenoemde Driemanschap, dat te zamen de handen opheft, om het land de vrijheid te hergeven).
Die sociëteit, „de Witte”, gebouwd in het brandpunt van den Haag, bij de ministeries van Koloniën, Justitie, Defensie en Buitenlandse Zaken, tegenover het oude standbeeld van den Zwijger, vlak bij een der toegangen tot het Binnenhof en met een harer gevels tegenover het Mauritshuis, die sociëteit met haar grote zalen, haar prachtige leestafel, haar rijke bibliotheek, is een geweldige, niet te overschatten aantrekkingskracht geweest, om landgenoten van elders naar den Haag te doen komen.
Inmiddels zijn we alweer ver van het midden der 19de eeuw verwijderd. De wereld gaat haar loop in onafgebroken spanning. Den Haag wordt van een stille, rustige residentiestad met een enigszins provinciaal karakter een stad van geestelijke betekenis, met bekendheid over de gehele wereld. Een keizer van Rusland roept er een Vredesconferentie bijeen, de Eerste Vredesconferentie, die in het buitenpaleis van H. M. de Koningin, in „Het Huis ten Bosch” den l8en Mei 1898 haar openingszitting houdt. Een Amerikaan, Carnegie, biedt zijn millioenen aan, om in den Haag een Vredespaleis te bouwen, dat door alle landen wordt gemeubeld en versierd met de mooiste voortbrengselen van hun huis- en tuinbouwkunst. Uit de begeerte van grote en nobele denkers, om de wereld te verbeteren en minder ongelukkig te maken, verrijzen een Permanent Hof van Arbitrage en een Permanent Hof van Internationale Justitie, die beiden hun zetel hebben in den Haag en in de schaduw dier twee bloeit het I.I.I., het Internationaal Intermediair Instituut, dat de vraagbaak wil zijn van elk land en elke regering op internationaal-rechtskundig, -staatkundig en -economisch gebied. Door dit een en ander is den Haag voor de wereld een middelpunt geworden van internationaal recht. Dit feit is van groot belang geworden voor de stad, ook met het oog op de bevolking, die daardoor een sterk internationaal bestanddeel toegevoegd ziet aan den reeds zo belangrijken kring der diplomaten. Voeg hieraan toe, dat gelijkertijd tal van sociale instellingen — gevolg van de zeer uitgebreide sociale wetgeving van Nederland — zich vestigden in den Haag, dat grote industrieën er haar beherende kantoren brachten, dat stichtingen ter ere van grote mannen van het verleden of van de historie des lands werden geschapen (ik denk aan het Spinoza-huis, aan het Oranje-Nassau-Museum enz.) en in den Haag hare deuren openden en ge ziet het nieuwe den Haag vóór u, het den Haag van thans met zijn bedrijvigheid, zijn verscheidenheid en zijn onverwoestbare aantrekkelijkheid door mooie ligging en goeden smaak. Alles te zamen genomen, heeft den Haag krachten in zich voor bloei in stoffelijk en geestelijk opzicht.

Nu we den Haag kennen en in zijn oorsprong en zijn ontwikkeling hebben gevolgd, komt de vraag: wat moeten we nu nog van de Nederlandse Residentie weten en — gingen we er heen, om het voor enige dagen als vreemdeling te bezoeken — wat moeten we gaan zien?
Gaan zien? Och, heel den Haag. Zijn beide stations zijn mooi noch indrukwekkend en doen niet denken aan die van een wereldstad, maar al spoedig nadat ge ze verlaten hebt, bespeurt ge, dat ge in een grote drukke stad zijt met een bewegelijke bevolking, die ook internationale elementen bevat. Neem een taxi, laat u een uurtje rondrijden van grens tot grens en ge krijgt een mooien blik op den Haag. De éne grens is de onvergelijkelijke waterrand van zijn twee zeestranden Scheveningen en Kijkduin, waar, over de wit gekuifde golven aan de brede, brede kust, de gezichtseinder onmetelijk ver vóór u opdoemt in de prachtige lijnen van de Noordzee, met een luchtschakering en een wolkenspel, die de hoogste verrukking geven aan wie gevoel heeft voor groots natuurschoon. Een andere grens zijn de bosrijke streken van Wassenaar of de lage velden van het beroemde Westland, of bouw- en weidelanden, waar een vaart doorheen loopt met, als overblijfsel van lang vervlogen tijden, een eenzamen koepel aan een vliet, —herinnering aan onze voorouders, die gaarne bij een goudse pijp en een glas wijn staarden over akkers met vee of „dichtkens” maakten en schone „vaerzen” op de stille bekoring van het buitenleven. Den Haag biedt van alles en raakt aan alles: de industrie groeit er heen of breidt zich daar uit; de bollenvelden met de kleurenpracht der tulpen beginnen als het ware onmiddellijk bij de grens. Dat ziet ge op uw rit en inmiddels hebt ge al de opmerking gemaakt, welk een parkenstad de Residentie is. Bij Scheveningen zaagt ge „de Bosjes”, den uitgestrekten, zwaar begroeiden duingrond met laag en hoog hout. Wat verder af rees uit Vader Cats’ „Zorgvliet” een groep straten en lanen, waar het heerlijk wonen is en de voortreffelijke tuinarchitecten gezorgd hebben, dat zoveel mogelijk de oude bomen, beuken, dennen en sparren, gespaard bleven en tot uit de trottoirs oprijzen. Ja, Vader Cats’ „Zorgvliet”, het oude huis, waar hij in zijn onmetelijk terrein zo lange en rustige jaren leefde, bestaat zelfs óók nog. Binnen de ruime omheining van zwaar hout, prachtig begroeide duinen en in de lente met lelietjes van dalen als met een wit kleed bedekte glooiingen, blakert het er, tegenover een onmetelijk grasveld van Fransen aanleg, in de zon. Nu is dat terrein niet meer persoonlijk bezit. De laatste eigenaren, de leden van de familie Goekoop, hebben het geweldig kostbaar bezit aan den Staat ten geschenke gegeven, mits er binnen een zeker aantal jaren een waardige bestemming aan worde gegeven. Een paleis voor de Koningin? Een mooier terrein zou er niet te vinden zijn; het is ruim en verrassend van natuurschoon. De ligging van ’t huidige paleis in ’t smalle Noordeinde is eigenlijk niet passend. Niettegenstaande het mooie ruiterstandbeeld van Willem van Oranje is de omgeving evenmin mooi als het paleis zelf. Oorspronkelijk was het laatste met het front gebouwd naar de zijde van den koninklijken tuin langs den Princessenwal. De tegenwoordige ingang was vroeger de achterzijde van het paleis. Wie gelegenheid heeft den tuin te bezien, verzuime dit niet. Dan eerst ontdekt men, hoe groot en hoe regelmatig de vorstelijke woning is, die met een breed bordes en statige trappen boven het groen van het park oprijst.
Na een rit door den Haag kunnen we de bijzonderheden gaan zien. De paleizen noemde ik reeds — ik zou er de mooie stijlvolle woning van wijlen de Koningin-Moeder aan kunnen toevoegen; zij staat op het Lange Voorhout met het front tegenover het brede wandelpad, dat op den Kneuterdijk begint; krachtens historische en zakelijke rechten noem ik dan het Binnenhof, waar Eerste en Tweede Kamer vergaderen, de Raad van State zijn zetel heeft, het ministerie van Binnenlandse Zaken en dat van Waterstaat hun toegangen hebben en waar de oude Ridderzaal op het vierkant van den „Hof” naar voren schuift, de Ridderzaal, waar de Koningin in September de zittingen van de Staten-Generaal opent.
Op het Buitenhof, vlak bij den poort-ingang van het Binnenhof, staat het ruiterstandbeeld van koning Willem II en tegenover den Hofvijver, in de lijn, die van het Buitenhof naar de Plaats loopt, ziet ge de Gevangenpoort, het oude, sombere gebouwtje, herinnering aan veel leed en veel onrecht. Daar hebben de de Witten ondervonden, wat de razernij ener opgezweepte volksmenigte is. Even verder, op de plek zelve, waar hij vermoord werd, op „het Groene Zoodje”, staat Johan de Witt’s standbeeld.
Overigens is den Haag niet rijk aan monumenten en die er zijn, zijn niet van bijzonderen kunstzin getuigend, al maak ik gaarne een uitzondering voor een beeld van Spinoza, den wijsgeer der 17e eeuw, dat tegenover het huis, waar hij lang woonde en dat nu tot een „Spinoza-huis” is ingericht, werd geplaatst.
Rijker zijn wij aan musea. Er is het prachtige Mauritshuis met zijn rijkdom aan Rembrandts en oude Nederlandse schilders; een Gemeentelijk museum, dat zijn mooie plaats aan den Korten Vijverweg verwisseld heeft tegen die in Berlage’s laatste schepping aan de Stadhouderslaan; het museum-Bredius aan de Prinsegracht met zijn kostbare, door Bredius zelf verzamelde, kunstschatten; het museum-Mesdag aan de Laan van Meerdervoort, waarin Mesdag weleer verenigde, wat hij, vooral uit de Franse schilderschool van Barbizon, had kunnen verzamelen; wie van antiquiteiten, manuscripten en medailles houdt, vindt bevrediging in het museum Meermanno-Westreenianum aan de Princessegracht, en wie leeft in de geschiedenis van ons Vorstenhuis kan in het kleine, maar belangrijke Oranje-Nassau-Museum op den hoek van Grote Markt en Prinsegracht zijn hart ophalen aan veel moois. Wilt ge moderne kunst en zelfs een panorama zien, dan is daartoe gelegenheid in de Zeestraat, waar Mesdags bekend Panorama van Scheveningen met bijbehoren gevestigd is. Kunstnijveren verwijzen we naar een museum op no. 5, Princessegracht; beminnaars van beeldhouwkunst naar de verzameling reproducties op no. 4 van die gracht. Een Museum voor Onderwijs vindt ge aan de Hekkelaan no. 4. Alle zijn een bezoek over en overwaard.
Naast die musea is er nog zoveel moois. Het Vredespaleis met zijn stille, van rust en vrede getuigende lijnen, op een der mooiste hoekjes van den Haag, daar, waar de Oude Scheveningse weg zich opent, is één museum, zij het slechts van enkele stukken, van de kunstnijverheid aller natiën. Hier en daar, in ministeries of particuliere woningen, zijn verrassende sporen van kunst en geschiedkundige resten: de grote St. Jacobskerk omsluit tal van historische herinneringen en in en om het middelpunt der oude stad kunt ge telkens in aanraking gebracht worden met overblijfselen van de oude historie van Nederland en van den Haag.
Laat ik niet vergeten een der glories van de Residentie en van heel den lande te noemen. Dat is onze „Koninklijke”; ik bedoel niet de Petroleum-koninklijke, maar de Koninklijke Bibliotheek met daaraan gevoegd Koninklijk Penningkabinet. Deze grote, eerbiedwaardige inrichting, gezeteld in een der mooiste gebouwen uit het i8e-eeuws den Haag, op het deftige Lange Voorhout, houdt schatten verborgen binnen zijn wijde muren. Zij zendt haar boeken-inhoud aan wie maar wil en opent alle werkdagen haar enorme zalen voor de honderden, die daar wensen te werken in de wereld van den geest. Een heerlijke rust beschermt hun arbeid, voortreffelijke kaart-systemen en niet minder voortreffelijke hulp door tal van ambtenaren maken de naspeuringen en de studie 'gemakkelijk. Houdt ge van mooie moderne architectuur? Welnu, ook die kan den Haag u bieden, zij het niet in die mate als Amsterdam. Doch ook hier is goed gebouwd in den laatsten tijd. In de park-wijken staan tal van smaakvolle villa’s, die door de buitengewone zorg, welke de stadstuinbouw in de Residentie aan de parken besteedt, een bekoorlijke omgeving hebben. Voorts zijn er mooie stukken moderne bouwkunst, zoals het gebouw „Petrolea”, de voorgevel van de Rotterdamse Bankvereniging, het Christian Science-kerkje, het kerkje van Kropholler, de „Olveh” en andere, die nieuwe lijnen, nieuwe materiaal-bewerking, nieuwe bewoningseisen te zien geven. Er wordt veel gebouwd en verbouwd, vooral aan de localiteiten, waar de bioscopen bloeien. Tal van aardige zaaltjes lokken u naar de helden en heldinnen van „het linnen venster”. En wanneer ge er een avond op uit zijt geweest, ge hebt in schouwburg-, concert- of bioscoopzaal uw aangename uren doorgebracht, dan behoeft ge — hebt ge een stille nabetrachting of een vrolijk napraatje nodig — niet verlegen te staan, waar uw dag te eindigen.
En hiermee kom ik op een genoegelijk Haags levensbestanddeel. Wie des morgens zijn kopje koffie, des middags zijn thee in aardige omgeving wil genieten, die kan in den Haag te kust en te keur gaan. Ik ken geen stad in ons vaderland, waar met zoveel smaak grotere en kleinere restaurants en koffiehuizen, tea-rooms en bodega’s zijn ingericht als in den Haag. Er zijn er van eerbiedwaardige, indrukwekkende afmetingen, met eveneens eerbiedwaardige en indrukwekkende prijzen. Doch er zijn er ook, waar de verfijndste inrichting samengaat met bescheiden prijzen.
Jongelui! wil je den Haag kennen door een bezoek? Ga dan eerst naar no. 102 Lange Voorhout. Daar is het kantoor van de Vereniging tot bevordering van Vreemdelingenverkeer te ’s Gravenhage, Scheveningen en Omstreken. Daar weet men a l l e s en alles is voor u.