Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Renaissance

betekenis & definitie

betekent wedergeboorte of wederopleving en onder renaissance wordt dan ook verstaan een bepaald tijdperk in de wereldgeschiedenis, waarin een geweldige opleving en ommekeer in de gedachtenwereld der mensheid, in kunst, wetenschap, levensbeschouwing, kortom: in den gehelen mens plaats greep.

De renaissance vormde den overgang tussen de Middeleeuwen en den nieuwen tijd, maar als we dit zo droogweg beweren, hebben we daarmee nog niet uitgelegd, wat de renaissance eigenlijk is en hoe het machtige verschijnsel, dat we renaissance noemen, zomaar opeens kan ontstaan.

Verschillende factoren hebben hiertoe samengewerkt en als ik je enkele daarvan ga opnoemen, dan moet je nog niet denken, dat je nu de renaissance helemaal volkomen hebt begrepen. Deze geweldige stroom van nieuw, bruisend leven, die omstreeks 1500 de gehele beschaafde wereld veroverde, kan slechts door de grootste en ruimste geesten in zijn wezen worden gepeild. We kunnen alleen enkele puntjes aanstippen.

Je hebt misschien al wel eens gelezen, dat in de Middeleeuwen het gehele gedachtenleven en wereldbeeld van den mens volkomen ondergeschikt was aan de leerstellingen van de kerk — de Katholieke kerk natuurlijk, want er was toen nog geen andere. De kerk schreef voor, wat men lezen en denken mocht, hoe men moest schrijven, dichten, schilderen en bouwen. Dit was geen opgelegde dwang, integendeel: de mensen leefden zozeer in de sfeer van het katholieke geloof en van de kerk, dat ze vanzelf slechts datgene schiepen, dat in die sfeer paste.

Maar... wat in ’t begin van het Christendom een hoge bezieling was geweest — denk aan de Gothische kathedralen —, zakte, zoals het altijd gaat, langzamerhand af tot een verstarden vorm zonder leven.

De renaissance nu was de onverhoedse, onstuimige aanval van den mens, die zich aan den greep van deze starre vormen zocht te ontworstelen.

Men begon te snakken naar nieuw leven, naar werkelijkheid! Een nieuwe levensbeschouwing, die niet de kerk, maar den mens en zijn ontplooiing in het middelpunt plaatste, brak zich baan: er ontstond een nieuwe kunst, een nieuwe wetenschap.

Je begrijpt, dat de renaissance niet op één dag zomaar in alle landen tegelijk begon: overal ging het enigszins anders in z’n werk. Sommigen weten reeds sporen van nieuw leven aan te wijzen in de 12e eeuw.

Hoe het zij, ’t is zeker, dat de ontdekkingsreizen der Middeleeuwen, de Aziëexpeditie van Marco Polo en zijn vrienden, de tochten van Vasco da Gama een groten stoot hebben gegeven. De blik werd hierdoor verruimd: de mensen ontdekten een nieuwe wereld, waarvan ze nooit gedroomd hadden. Nog verbijsterender was de ontdekking van het zonnestelsel door Copernicus (1507). Een nieuwe werkelijkheid, geheel in strijd met de theorieën van de kerk, dook hier plotseling op. Dit prikkelde de mensheid om zélf verder te gaan nadenken, nieuwe waarden te zoeken.

De wetenschap ging een tijd van groten bloei tegemoet, waarover je onder „Humanisme” reeds iets hebt kunnen lezen. En ook de kunst begon met een geweldige kracht en frisheid uit te botten in nieuw leven.

Eerst wil ik je iets vertellen over d e bouwkunst.

Italië was het allereerste land, waar de renaissance in de bouwkunst tot uiting kwam. Zij drukte zich uit als een wederopleving van de vormen der antieke bouwkunstenaars en in ’t bizonder van de Romeinse. In het werk van Filippo Brunelleschi te Florence (domkoepel), in de fraaie rustica paleizen, in de bouwwerken van Leon Battista Alberti en bovenal in het werk van Bramante, die in Milaan den nieuwen tijd inluidde met het koor van de

S. Maria delle Grazie en de sacristie en het interieur van de S. Satiro, brak de renaissance zich baan. Zij bereikte haar hoogtepunt van 1500 tot 1540, toen achtereenvolgens Bramante, Rafaël en Michel Angelo, drie grootmeesters van renaissancekunst, den St. Pieter te Rome bouwden. — Zie verder: Bouwkunst en Barok.

In Frankrijk begon de renaissance eerst in 1500. Terwijl de beroemde kastelen aan de Loire nog Gothisch waren, doch reeds in renaissancestijl werden versierd, kwam de nieuwe stijl volkomen tot uiting in de koninklijke kastelen van Fontainebleau en in enkele kerken. De bloeitijd viel tussen 1545 en 1580. Een paar bekende bouwmeesters uit dien tijd zijn Jacques Androuet du Cerceau en Philibert de l’Orme, de architect van Hendrik II. Het Louvre en Het Luxembourg te Parijs zijn uit de late renaissance (1580—1625).

In de Noord-Europese landen had de renaissance-bouwkunst een geheel eigen karakter, waarbij van Vlaanderen de leiding uitging, met Antwerpen als centrum.

Van de vele begaafde kunstenaars uit dien tijd noemden wij Cornelis Floris (stadhuis te Antwerpen), Hans Vredeman de Vries, Pieter Coecke van Aalst, Colijn de No(e, Hans van Paeschen enz. In Engeland ontstond de Elisabethan en Jacobeanstijl.

En nu ons eigen land. In ’t begin werd hier Zuid-Nederland sterk nagevolgd (o.a. in het voormalig stadhuis te Vlissingen), maar weldra ontwikkelde zich een eigen stijl. Wij hadden grote bouwmeesters in dien tijd, o.a. Hendrik de Keyser (voormalige beurs, Zuider- en Wester-kerk te Amsterdam), Vingboons, Jacob van Campen, Pieter Post, Arent van ’s Gravensande. De Duitse renaissancebouwkunst was vrijwel een navolging van de Nederlandse.

Ook in schilder- en beeldhouwkunst brak de renaissance zich baan. Ook hier begon de kunstenaar zich geleidelijk los te maken uit den band, die hem aan de kerkelijke voorschriften en beschouwingen bond. Brandpunten van deze geweldige omwenteling waren in de 15e eeuw Florence en de Nederlanden.

In de Middeleeuwen beeldde de kunstenaar in marmer of op het doek een bovenaardse sfeer uit, doch in de renaissance komt hij te staan midden in het aardse leven. De personen uit de gewijde geschiedenis zijn als ’t ware mensen van vlees en bloed geworden. Deze „verovering van de werkelijkheid” ging gepaard met het oplossen van allerlei problemen (perspectiefleer, bestudering van de anatomie, verandering van kleuren door licht en schaduw enz.). De kunst werd een handwerk, dat men tot in de perfectie wilde begrijpen en beheersen, vandaar, dat in dien tijd ook tal van handleidingen over de schilder- en beeldhouwkunst verschenen, o.a. van Leonardo da Vinci, Italië’s grootmeester (1452 —1519). Dit streven naar de grootst mogelijke volmaaktheid in de uitbeelding van de werkelijkheid deed de gebroeders van Eyck, de Vlaamse grootmeesters, de olieverf uitvinden. Claus Sluter was een beroemd beeldhouwer uit dien tijd.

Onmiddellijk naast Leonardo noemen wij in Italië als schilder Rafaël, die de grote fresco’s in de stanza’s van het Vaticaan schiep. De beeldhouwkunst werd beheerst door Michel Angelo.

In Duitsland leefden de grote schilder Albrecht Dürer, en — een volbloed renaissanceman! —Hans Holbein de Jongere.

Wij leverden ons aandeel in de renaissance — schilderkunst met Quinten Matsijs, de baanbreker, Jan van Scorel, Lucas van Leyden en vele anderen. Al deze Nederlandse schilders maakten reizen naar Italië, waardoor zij veel leerden, zonder echter hun eigen stijl te verliezen. Ook de letterkunde beleefde in den renaissancetijd een nieuwe bloei. Het uitgangspunt was ook hier Italië en wel de Florentijnse kring van kunstenaars en filosofen rondom de eigenaardige figuur van Lorenzo de Medici. Hier werd de renaissancetijd beleefd en deed hij zich kennen als een tijdperk, bruisend van leven, maar vol ontzettende tegenstrijdigheden. Kunst en wetenschap stonden in bloei, doch daarnaast heersten de vreselijkste zedeloosheid en een gruwelijke verwarring en verwildering op sociaal en politiek gebied.

„Lorenzo il Magnifico” staat op een keerpunt in de beschaving: in hem komen verleden en toekomst samen. Hij is tegelijk souverein en burger, filosoof en diplomaat, dichter en tiran. Hij maakt zijn stad tot een nieuw Athene en dicht populaire dansliedjes voor de volksfeesten. Aan het hof van dezen veelzijdigen man verzamelden zich de grootste kunstenaars van de hoog-renaissance, waaronder Michelangelo de voornaamste plaats inneemt, nadat reeds eerder de rij der renaissancedichters in Italië geopend was door Petrarca en Boccaccio.

In Frankrijk ontstond onder renaissanceinvloed een drang tot „zuivering der taal en verheffing van de kunst naar het voorbeeld van de klassieke talen en letterkunde”, die vooral tot uiting komt in de figuur van Ronsard; in Engeland voerde de opleving uiteindelijk tot de figuur van William Shakespeare, den schepper van het romantische drama.

En in ons eigen land vinden wij om te beginnen de baanbrekers Karel van Mander, Jan van Hout, Heinsius en Coornhert, terwijl later de renaissance tot vollen bloei komt in Hooft en in Vondel, den schepper van het klassiek-Christelijke drama, de edelste kunst, die onze letterkunde ooit heeft voortgebracht.

Tenslotte nog een enkel woord over de denkwereld van de renaissance. Ook hier had een grote omwenteling plaats. De oude waarden van de Christelijke leer, vastgelegd in de scholastiek, werden ondermijnd door allerlei stromingen. Men ging zelf nadenken en o.a. een grondige studie maken van de ideeën van Plato. Verder ontstond een nieuwe natuurfilosofie, die een nauw verband legde tussen het iken. het Alleven, dus: God leeft in alles, ook in mij (pantheïsme), in tegenstelling met de kerkelijke opvatting, die een diepe kloof stelt tussen God en mens. En als uitvloeisel van al dit eigen nadenken ontstond — omdat men tóch niet tot een verzoening tussen Christendom en oude waarden kan komen — het scepticisme.

Scepticisten zijn mensen, die aan alles twijfelen en er tenslotte dan ook toe kwamen, het nadenken te houden voor de enige bron van kennis (rationalisme). Een ander en. beter gevolg van het nadenken en zoeken, tevens een reactie op de zedelijke ontwrichting van den renaissancetijd was echter de reformatie — zie aldaar.

Je begrijpt, dat dit maar een heel, heel vluchtig overzicht is van den geweldigen ommekeer in den geest der mensheid, die we renaissance noemen, doch wellicht heeft het je in vogelvlucht toch een indruk hiervan gegeven.