Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Nesten

betekenis & definitie

Daar schommelt een wiegje in ’t bloeiende hout, Een wiegje met bloemengordijntjes.

Dat hebben twee vogeltjes samen gebouwd, Ei, zie eens, hoe keurig en fijntjes...

Dit liedje geeft heel zuiver weer de sfeer van het vogelnestje in ’t groen, de liefde en zorg der ouders voor de hulpeloze jongen, de heerlijkheid van ’t natuurleven.

Iets mooiers en aardigers dan een nestje met twee ijverig werkende vogels eromheen, eerst in hun zorg voor het wiegje, later voor de schreeuwende kale jongen, is haast niet denkbaar. Misschien heb je zelf wel eens, stil verborgen tussen ’t hoge gras of aan den bosrand heel in de vroegte, de geluiden in zo’n nest beluisterd: den krachtigen vleugelslag der ouders, als ze met voedsel kwamen aandragen en dan, met regelmatige tussenpozen, het hongerige gepiep, dat uit het nest opsteeg, als het lekkers in ’t zicht kwam.

Er zijn geen twee vogelsoorten, die precies gelijksoortige nesten maken; evenals bij ons, verschillen ook in de vogelwereld de huizen aanmerkelijk.

Er zijn nesten, die eigenlijk haast geen nesten kunnen worden genoemd, zoals die van zeezwaluwen, meeuwen en verschillende soorten van hoenderachtige vogels. Deze maken eenvoudig door een beetje trappelen of krabben of ook soms door zich gewoonweg neer te leggen en rond te draaien een kuiltje in den grond, waarin de eieren worden gelegd. Nog eenvoudiger doen het de steenuilen en de nachtzwaluwen, die maken in het geheel geen nest. De kievitten en snippen hebben al een beetje meer zorg voor het nest: ze bekleden het gemaakte kuiltje met gras, blaadjes of mos; de ganzen gaan nog een stapje verder door het bekledingsmateriaal netjes te rangschikken, de eenden bedekken het nog met een laagje dons en de leeuwerikken maken zelfs al een nogal kunstig nest in het kuiltje.

Sommige vogelsoorten vinden, zeer terecht, dat hun eieren in een holte meer beschut zullen liggen: zij kiezen, zoals b.v. de ooruil, een holte in den grond, die ze toevallig vinden. De boomkruipertjes, mussen en spreeuwen daarentegen nemen ook een bestaande holte in beslag, maar bekleden deze bovendien met nestmateriaal. De oeverzwaluwen en ijsvogels graven zelf hun nestholte, terwijl sommige mezen een vermolmden boomstam als nest kiezen.

Heel interessant zijn de nesten van waterhoentjes en enkele andere vogels, die op het water drijven, meestal bevestigd op een vrij groot drijvend stuk hout, en die op zo’n keurige manier aan de waterplanten bevestigd zijn, dat ze met het water kunnen rijzen en dalen.

Nu komen we aan de — nog altijd heel eenvoudige — boom- of rietnesten. Bij sommige vogelsoorten, zoals duiven, nachtegalen en sperwers, bestaan ze uit een aantal lagen van halmen of takjes met een meer of minder diepe holte voor de eieren; ingewikkelder en, als we in dit verband het woord mogen gebruiken, kunstiger, zijn de nestjes, die met behulp van kleverig speeksel zijn gemaakt: nu kunnen we eerst echte vogel-bouwkunst bewonderen! Deze „speekselnesten” zijn in drie soorten te verdelen: bij sommige zijn de samenstellende delen aan elkaar gepleisterd, bij andere dooreengevlochten, bij nog andere... samengenaaid. Dit laatste gelijkt wel heel vreemd, maar het is heus geen sprookje!

Eerst gaan we het nest van de lijster eens bekijken. Wanneer die de buitenste, grove laag van zijn nest klaar heeft, plakt hij hier een laag aarde tegenaan en bevestigt hierop de binnenste bekleding, de eigenlijke „voering” van het nest, die uit mos, plantenworteltjes en droge bladeren bestaat. De zanglijster maakt dezen degelijken „tussenwand” van vettige aarde en fijngebeten rot hout, dat hij met speeksel vermengt. De boomklever, die je vooral in Gelderland veel kunt zien, maakt zijn nest in boomholten, dikwijls de verlaten nestholten van spechten, en metselt den ingang met klei dicht, op een ronde opening na, groot genoeg om het kleine vogeltje door te laten; deze klei-muur wordt zó hard, dat hij niet met de hand stuk te breken is en zo bereikt het vogeltje, dat een groter dier de eieren niet kan roven.

Zoals je natuurlijk al weet, maakt de zwaluw haar nest uit klei. Wie heeft nooit, vastgekleefd tegen den buitenkant van een boerderij of schuur, zo’n aardig zwaluwnest gezien?

De allerkunstigste en keurigste nestjes zijn die, waarbij de vogels, zoals appelvink, kneutje of sijsje, den buitenkant van takjes, gras en mos samenvlechten en de binnenzijde keurig netjes bekleden met veertjes en haartjes. De gewone vink maakt een sierlijk nestje, dat vervaardigd is van dezelfde soorten mos, als waarmee de omliggende takken bedekt zijn: dit vogeltje houdt dus zelfs rekening met „het woonhuis in het landschap”, zoals wij dit plechtig zouden uitdrukken. Snoezig, van boven overdekt, zijn de nesten van staartmees, waterspreeuw en winterkoninkje. De twee laatste zijn van mos, bolvormig en met een nauwen ingang.

Tenslotte nog een paar eigenaardige nestelaars uit het buitenland. Het nest van de buidelmees bestaat uit een langwerpigen zak (buidel) met zijdelings geplaatste opening en is bevestigd aan het uiteinde van een dunnen tak, waarop zich geen grotere dieren zullen wagen. Deze hangnesten zijn meestal gemaakt van lange, sterke grashalmen of taaie grasbladeren en vezels, die om den tak gewikkeld zijn en als ’t ware het geraamte van het nest vormen, waartussen dan fijnere stengels en bladeren, gras en plantenpluis worden geweven, zó stevig, dat het nest uit vilt gemaakt schijnt. Ook de wevervogel, die in Afrika en ons Indië voorkomt, is een vernuftige nestbouwer, die zijn woning aan een dunnen tak, meestal boven het water, ophangt. Het gedeelte van het nest, dat tot bewaarplaats van de eieren dient, heeft meest een min of meer bolvormig model en boven aan dien zak zit een buis, die over den tak heenbuigt en van onderen uitloopt in de opening, waar de vogel uit en in gaat. Om de brutale apen, die wel eens nesten uithalen, te weren, prikken de vogels nog bovendien de nesten vol met dorens of scherpe halmen, die er overal uitsteken.

En nu het, haast sprookjesachtige, nest van ’n Chinees vogeltje, dat de randen van drie bij elkaar groeiende blaadjes met draden van katoenvezels aan elkaar naait en in dit zakje zijn nest maakt. Het leukste is hierbij, dat hij een knoop legt aan ’t eind van den draad, opdat deze niet door zal schieten. Ook de snijdervogel, een heel klein vogeltje, dat op Ceylon voorkomt, doet iets dergelijks, evenals een vogeltje op Java. Deze diertjes naaien tegen de randen van een blad, dat aan den steel bevestigd blijft, een tweede, verwelkt, blad of, wanneer ze een extra groot blad vinden, naaien ze de beide randen tot een peperhuisje aaneen en leggen er dons en haartjes in.

En dit alles is nog niets, vergeleken bij het nest van een soort bloemzuiger of honingvogel in ons Indië. Het nest zit aan een slip van een kokospalmblad en lijkt het meest op een platten zak van langwerpigen vorm. De bovenwand van dien zak is de bladslip zelf; de onderwand of bodem is een gaas, dat door draden aan het blad is verbonden, zowel langs den rand als naar den kant van den bladsteel. Er blijft tussen blad en gaas een ruimte over, waarvan de opening naar den top van de bladslip gericht is. Dat gaas bestaat weer uit bladgeraamten, die door draden van rupsenspinsels aan elkaar verbonden zijn. Deze zelfde spinseldraden worden voor de verbinding van gaas en blad gebruikt.

In het blad zijn n.l. fijne gaatjes gemaakt, waardoor de vogel met zijn fijnen bek de spinseldraden, die aan den rand van het gaas bevestigd zijn, heenhaalt. Vervolgens legt hij er een knoopje op. Het aantal knoopjes in het hele kunstwerkje bedraagt 103: zij liggen langs den rand van de bladslip en naar de zijde van den steel dwars erover. In deze wiegelende hangmat, gevuld met blaadjes en fijne plantenvezels, kunnen de eitjes zacht en veilig rusten.