Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Kapitaal

betekenis & definitie

is (huiselijk gesproken) dat gedeelte van het inkomen, dat niet is verbruikt, maar dient tot verdere productie. Voor een particulier, voor ieder mens op zichzelf, is dus kapitaal, al datgene, wat hij niet opeet, of op andere wijze besteedt, maar wat hij bezuinigt, bespaart, apart legt, o.a. om daarmede aan zijn eigen onderneming of aan die van anderen, verder uitbreiding te geven, of wel de oprichting van nieuwe ondernemingen mogelijk te maken.

Deze besparing noemt men kapitaalvorming. Iedereen, die dus iets, al is het maar een dubbeltje, naar de spaarbank brengt, is daardoor kapitaalbezitter; immers de spaarbank gebruikt dat dubbeltje niet, om er op te gaan zitten, maar leent het uit aan anderen, die er „iets mee doen” en door dat „doen” verkrijgt men de producten, de goederen, die wij dagelijks nodig hebben.Beschouwt men de gehele samenleving, de maatschappij, als één geheel, dan noemt men dus het maatschappelijk kapitaal dat gedeelte van het maatschappelijk inkomen, hetwelk niet geconsumeerd is, doch strekt tot verdere productie. Als zodanig is kapitaal een der drie onmisbare factoren ter productie, n.l. natuurgaven, arbeid, kapitaal.
In dezen, meer staathuishoudkundigen, zin verstaat men echter onder kapitaal, niet vooral geld, maar al datgene, wat tot productie dienen kan: grond, mijnen, machines, enz. De grens tussen natuurgaven en kapitaal is zeker niet altijd even gemakkelijk te trekken en wordt dan ook wel verwaarloosd in zekere bepaalde gevallen.
Dit klinkt alles heel geleerd en is ook dikwijls heel ingewikkeld, maar wij zullen trachten het met een paar eenvoudige voorbeelden wat duidelijker te maken.
Als een boer tarwe gezaaid heeft en hij heeft den oogst binnengehaald, dan zal hij een deel van het graan bewaren om voor het volgende jaar als zaad te gebruiken en om er zelf van te leven tot de volgende oogst rijp is.
Dit deel nu is kapitaal; het is een besparing van het inkomen en dient tot nieuwe productie:
a. als zaaikoren;
b. omdat het de arbeidskracht van den boer in stand houdt tot den volgenden oogst.

Als iemand bijv. een bakkerij wil beginnen, dan zal hij daarvoor een localiteit moeten kopen of huren, een oven, een kneedmachine moeten aanschaffen, een winkel moeten inrichten, enz. Daartoe is geld nodig, kapitaal, dat eerst vruchten kan dragen, zodra hij begint zijn eerste broden te verkopen. Heeft hij dat geld niet zelf, dan zal hij het moeten lenen; d.w.z. een ander doet het bespaard deel van zijn inkomen dienen, om aan den bakker de productie mogelijk te maken.
Als het den bakker wèl gegaan is, dan zal hij, als hij op zekeren leeftijd gevoelt, dat zijn krachten hem begeven, de bakkerij aan kant doen. Het in de zaak gestoken geld gaat dan terug en hij zal trachten van zijn eigen besparingen, vruchten van zijn arbeid, rond te komen.
De bordjes zijn nu verhangen. Eerst had de bakker wel arbeidskracht, maar geen kapitaal; nu heeft hij kapitaal, maar geen arbeidskracht. In het eerste geval moest hij trachten iemand te vinden, die diens kapitaal aan zijn arbeid wilde paren; nu moet hij iemand zoeken, die met z’n arbeid het kapitaal vruchtdragend maakt.
Hieruit volgt duidelijk, dat kapitaal en arbeid onmisbaar voor elkander zijn; dat kapitaal zonder arbeid, of arbeid zonder kapitaal niets vermogen en dat alleen door hun samenwerking (gepaard aan natuurgaven) productie mogelijk is.
De huur, die men betalen moet, om over het kapitaal van een ander te beschikken, heet rente. Zij vormt den tegenhanger van arbeidsloon en is vergoeding voor de beschikbaarstelling van de bespaarde vruchten van vroegeren arbeid.
Natuurlijk zijn deze zaken in de werkelijkheid niet zo eenvoudig, als zij hier zijn voorgesteld; — verre van dien. Men heeft er vele dikke boeken over geschreven. Zo is het b.v. sinds meer dan honderd jaar een belangrijke strijdvraag, of het kapitaal, in economischen zin, particulier eigendom behoort te wezen, dan wel aan den Staat moet toebehoren.
Het eerstgenoemde stelsel, dus dat, waarbij de productie geregeld wordt door particuliere ondernemers, die tevens eigenaar zijn van, of althans de beschikking hebben over de productiemiddelen, wordt het individualistisch of ook wel het kapitalistisch stelsel genoemd. Wij zien het algemeen om ons heen toegepast.
Het andere stelsel, dat alle productiemiddelen (alle kapitaal) aan den Staat wil brengen en dezen de producten wil doen regelen, heet het Marxistisch stelsel (zie: Marx). Volkomen toegepast is het in de praktijk nog niet, zodat men zich daarvan ook nog geen beeld kan vormen. Een interessante kwestie daarbij is, hoe men zich de verdeling van arbeid en producten voorstelt. Misschien zal de toekomst het nog eenmaal leren.