Onder „Instinct” hebben we al gezien, dat er in den mens krachten en gaven leven, die buiten ’t verstand om gaan. Een dergelijke gave is de intuïtie, het vermogen om iets te begrijpen, direct te kennen, zonder dat het verstand eraan te pas komt.
Soms kan onze intuïtie ons zeggen, dat we met een bepaald persoon over dit of dat onderwerp maar niet moeten praten, en later blijkt, dat dit een teer punt van hem is; onze intuïtie waarschuwt ons, dat iemand ons bedriegt en ’t kan blijken juist te zijn.
Heel dikwijls doen we, uitsluitend geleid door de intuïtie, dingen, die anderen belachelijk vinden en waarvan dezen later moeten erkennen, dat ze goed waren. Doch hoe dikwijls wij door verkeerde intuïtie verkeerde dingen doen, zullen wij maar niet onderzoeken. Men kan stellig ook te veel op zijn intuïtie vertrouwen.
Wat de intuïtie precies is, weet zelfs de geleerdste bol niet.
Over het algemeen leeft de Oosterling veel meer bij intuïtie dan wij, Westerlingen. De vrouw gaat de man in intuïtief aanvoelen van vele dingen te boven.
Ook in het godsdienstig leven is de intuïtie van veel waarde.