Had je wel eens gehoord, dat er onder de planten echte rovers zijn, die hun voedsel niet, zoals een fatsoenlijke plant behoort te doen, met de wortels uit den grond halen, maar die kleine dieren, meestal insecten, tot zich lokken, ze grijpen en dan oppeuzelen? ’t Is geen sprookje en als je je zelf van de waarheid hiervan overtuigen wilt, moet je eens ’s zomers op een moerassig weiland naar een 15 à 25 c.M. hoog plantje zoeken met een rozet van bladeren vlak op den grond en witte bloemen, die een aar vormen. Dat is de zonnedauw (drosera rotundifolia).
De wortelstandige bladeren zijn met kleverige klierharen bezet, die zich oprollen, zodra een insect zich erop neerzet. Het op deze wijze gevangen torretje of vlindertje wordt vastgehouden en verteerd.
In de warme landen, in Indië, Afrika en Zuid-Amerika, groeien veel grotere insecten-etende planten. Sommige hebben een echten buidel met een klep, die dichtklapt, wanneer een diertje erin kruipt.De eerste berichten omtrent zulke planten danken wij aan den Amerikaansen natuurkundige Ellis, die in een brief aan Linnaeus (in 1768) dit natuurwonder, dat hij had waargenomen, beschreef. De plant in kwestie was de Venus-vliegenval (Dionaea).
In den Hortus te Amsterdam kun je deze en verschillende andere soorten insectenetende planten zien.