Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Hadj

betekenis & definitie

is de Arabische naam voor de bedevaart naar Mekka, die iedere gelovige Mohammedaan minstens eenmaal in zijn leven moet volbrengen (zie ook: Islam en Mekka). Helaas werden die pelgrimstochten vroeger — er is sedert dien heel wat verbeterd — door handige mensen misbruikt, om den bedevaartganger vele spaarduiten afhandig te maken.

Die pelgrimstochten zijn aflaattochten, dat wil zeggen, dat degeen, die dezen tocht volbrengt, zijn zonden kwijtgescholden krijgt en dan recht heeft op den titel hadji.
De leiders van die tochten zijn sjeichs, die hun agenten uitsturen om de pelgrims naar Mekka te begeleiden. Meestal gaat de tocht per boot tot Djiddah, de haven van Mekka, en dan trok men vroeger verder te voet naar Mekka. De Bedoeinenstammen uit de woestijn maakten echter, dat daar slechts weinigen aankwamen; ontelbaar waren de roofovervallen op de weerloze pelgrims, die geen raad -wisten in het vreemde land. Ibn Saoud, de emir over dit stuk van Arabië, wiens macht echter afhankelijk is van de Bedoeinen, heeft heel wat verbeterd. Thans is er een spoorweg tussen beide plaatsen en zijn er talloze auto’s.
Zijn de pelgrims moe en wel in Mekka aangekomen, dan gaan ze eerst een keer rond de Kaaba, de ruimte, waar de heilige steen wordt bewaard. — Zie ook: Kaaba.
De sjeichs gaan hun voor in alle gebeden en handelingen, zelf hoeft de pelgrim niets uit te zoeken, maar wel kost het hem veel geld.
Op de galerijen rond de Kaaba houden Islamietische geleerden colleges, en sommige pelgrims blijven dan ook enige maanden hier. Ook bezoekt men te Mekka de graven van de leden van het geslacht Mohammed. Daarna moet men den zeer zwaren tocht naar den heuvel Arafa doen.
Blootshoofds, bijna naakt, zonder voedsel of drinken, zwoegden de pelgrims door de woestijn; 20% overleefden dezen tocht niet, uitgeput lagen de slachtoffers langs den weg, niemand keek naar hen om en zo stierven ze. Doch ook in dit alles is in den laatsten tijd verbetering gekomen.
Te Arafa wordt een preek gehouden en roept een ieder luide zijn zonden uit. Daarna moet men hard naar Mozdalifa lopen.
De volgende dag is een feestdag en als men daarna nog stenen geworpen heeft tegen een muurtje, om zich voor den duivel te vrijwaren, is de tocht volbracht.
Men ontvangt dan ’n bewijs, dat men den tocht volbracht heeft en mag zich Hadji (enigermate een heilige) noemen. Dit stuk gaat, als de Hadji gestorven is, mee in het graf. Maar nog was de ellende niet geleden; als men namelijk weer in Djiddah kwam, was daar vaak geen scheepsgelegenheid naar huis en moest men soms weken, ja maanden wachten. Bijna alle hadji’s hadden na afloop geen geld meer en onder de wachtenden heerste dan ook soms een ware hongersnood. Door het ingrijpen van onze consuls en ons gouvernement is hierin voor de Indische bedevaartgangers veel verbeterd. Toch blijft het ’n hele tocht en is het niet verwonderlijk dat zij, die terugkeren, zich voelen vèr boven hun vroegere gelijken.
Daar komt nog wat bij. In Mekka wordt de band van den Islam straf aangehaald en wordt geleerd, dat alle Europees gezag slecht en misdadig is en dat men er zich met hand en tand tegen moet verzetten.
Zo is de pelgrimstocht naar Mekka wel een gevaar voor alle Europese koloniale Mogendheden. Het verdient dus wel aantekening, dat onze regering desalniettemin veel gedaan heeft tot verbetering van het lot der pelgrims.