Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Dijk

betekenis & definitie

Allemaal kennen jullie natuurlijk de dijken, die zo kenmerkend zijn voor Nederland. Zij slingeren zich, veelal in flauwe bochten, door de lage landen, meestal langs den loop van een rivier, om het land aan de binnenzijde tegen overstromingen te vrijwaren.

Soms echter liggen zij schijnbaar doelloos tussen de eindeloze weidevelden.Maar zonder doel zijn zij toch niet opgeworpen. Dikwijls zijn het gepensioneerde dijken, die vroeger wel water „gekeerd” hebben, doch die in lateren tijd tussen zichzelf en het water een hogeren en nieuweren dijk hebben gekregen. Zij zijn dan slaperdijk geworden. In andere gevallen heeft vroeger op het land, waaromheen de dijk ligt, water gestaan, een meer of een veenpias, en de bewoners hebben een dijk aangelegd om hun land tegen het water te verdedigen. En toen het water eenmaal bedwongen was, gingen zij nog verder om ook dat water te veroveren, om den goeden vruchtbaren grond, die zich onder het water bevond, droog te leggen en dezen voor landbouw en veeteelt te gebruiken.

De bewoners gingen die meren en plassen dus droogmaken en zo kan het voorkomen, dat de oude dijk, schijnbaar doelloos, midden in het land ligt.

Onder het hoofdstuk Droogmakerijen hopen wij jelui nog wel meer over dit alles te vertellen.

Die Nederlandse polders, ze leveren één van de krachtigste blijken van onze Hollandse werkkracht, volharding en durf._ Ook aan onze zeekust komen op sommige plaatsen dijken voor, die het lage land tegen algehelen ondergang moeten beschermen. De Westkapelse zeedijk op Walcheren en de Hondsbosse zeewering in Noord-Holland zijn getuigen van den strijd, dien de Nederlanders tegen het water van buiten hebben moeten voeren.

Hoe een dijk gemaakt wordt, vragen jullie? Wel, de gedachte is heel eenvoudig. Men werpt een aarden wal op, hoog genoeg, dat het water er niet overheen kan. Natuurlijk komt er nog wel wat meer bij kijken. Zo is in de eerste plaats de samenstelling van den ondergrond van groot belang. Bestaat deze b.v. uit veen, dan loopt men groot gevaar, dat het gewicht van het zand en de klei, waaruit de dijk is opgebouwd, de onderliggende veenlaag zijwaarts wegperst; dan verzakt de dijk en stort ineen, wat natuurlijk groot gevaar voor overstromingen met zich brengt. Op verschillende wijzen wordt door versterking van den ondergrond tegen dit euvel opgetreden, zodat dit bij nieuwen dijkbouw weinig meer voorkomt.

Vele rivieren worden aan weerszijden ingesloten door dijken. In het voorjaar stroomt door de rivieren van Nederland veel water, zij zijn soms geheel gevuld van dijk tot dijk en de zware winterdijken beschermen dan het aangrenzende land, maar in den zomer bevatten de rivieren veel minder water: aan de buitenzijde van de dijken zijn brede stroken land droog komen te liggen, die prachtige zomerweiden voor het vee vormen. Men noemt dit uiterwaarden. Om dit land en dit vee te beschermen tegen overstromingen, als de rivier soms in den zomer ineens wat veel water zou krijgen, zijn dicht langs het zomerbed kleine dijkjes opgeworpen, die men kaden, zomerdijken of zomerkaden noemt.

Buiten den dijk wordt soms aan de zeezijde door aanslibbing land gewonnen; op sommige plaatsen, b.v. bij ons in Noord-Friesland en Groningen, slibben vrij grote stukken grond aan, maar in het begin lopen deze terreinen, die dus buiten den zeedijk liggen, bij hoge vloeden nog geregeld onder; dat zijn de zogenaamde kwelders.

Zijn deze gronden nu hoog genoeg aangeslibd, dan werpt men aan de buitenzijde weer een dijk op en de oude zeedijk kan dus buiten dienst gesteld worden, wordt slaperdijk. Men laat hem echter bijna altijd liggen, om in geval van nood, bij doorbraak van den nieuwen dijk dus, dienst te kunnen doen.

Over bijna alle dijken lopen in Nederland wegen en als je in ’t vlakke land staat, is ’t een vrolijk gezicht daar over die dijken het drukke verkeer gade te slaan.