Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Celebes

betekenis & definitie

Wanneer jullie in je atlas de kaart van Nederlands-Indië opslaat en eens op de cijfers let, die in de verschillende zeeën en zeetjes staan, dan zullen jullie zien, dat er zowel in het Westen als in het Oosten van onzen Archipel een groot gebied is, waar de zee hoogstens 50 tot 100 meter diep is. In het Westen zijn dat bijv. de Soenda- en Javazee en in het Oosten de Alfoeren-zee.

De zeebodem is daar zeer vlak en we spreken dus nu van het Westelijke- of Soendaplat en van het Oostelijke- of Sahoelplat. Deze twee platten zijn gescheiden door diepe bekkens, tot meer dan 5000 M. diepte toe. De eilanden, die uit deze diepe bekkens boven zee oprijzen, zijn ook veel grilliger van vorm dan die, welke in de buurt van de zeeplatten liggen.

Kijk maar eens naar het grote Celebes en zijn kleine tweelingbroertje Halmaheira. Zij zijn als grote spinnen, die hun harige en ruwe poten naar alle kanten uitsteken.

Celebes is 5 ½ X zo groot als Nederland, maar het is veel dunner bevolkt. De mensen, die het bewonen, zijn voor verreweg het grootste deel inlanders, het aantal Europeanen is er heel gering. Voor de Europese landbouw en industrie betekent Celebes weinig. Dit is ook voor een deel te wijten aan het feit, dat het eiland nog niet de belangstelling heeft getrokken van de grote kapitaalbezitters: deze steken nu nog liever hun geld in ondernemingen op Java en Sumatra, maar ook hier is de belangstelling ontwakend.

Wel is het eiland door vele geleerden onderzocht, omdat er zoveel planten- en dier-soorten voorkomen, die we elders niet vinden. De eerste blanken, die in het jaar 1523 op Celebes voet aan wal zetten, waren, voor zoverre we weten, de Portugezen. Eerst na het jaar 1607 gingen de Nederlanders zich er mee bemoeien. In den tijd van de Oost-Indische Compagnie trok het Zuid-Westelijke schiereiland het meest de aandacht, later breidde de belangstelling zich ook over het overige deel van het eiland uit.

Wanneer we nu eens enkele typische kenmerken van dit kleinste van de grote Soenda-eilanden noemen, dan willen we beginnen met er op te wijzen, dat het buitengewoon bergachtig is. Er zijn haast geen havens, die een goed toegankelijk achterland hebben. Alleen Makassar in het uiterste Zuiden en Menado in het allernoordelijkste puntje kunnen hierop bogen.

Zoals dat steeds in berglanden het geval is, hebben de mensen, die in deze bergen wonen, weinig onderling verkeer en daar juist onderling contact de uitwisseling van gedachten bevordert, is het te begrijpen, dat deze volkjes in ’t binnenland in de meeste gevallen nog op een lagen trap van ontwikkeling staan. Oude gebruiken zijn hier door de eeuwen heen bewaard gebleven en ’t geloof aan de wonderlijke en fantastische verhalen over geesten en tovenaars is nog steeds blijven bestaan.

Celebes heeft een paar grote vulkanen, waarvan de Lompo-Batang (= Dikbuik) en de Piek van Maros, beide in den Z.W. arm, de bekendste zijn.

In het midden van het eiland liggen enige grote ketens, die naar bekende onderzoekers genoemd zijn. Daar liggen ook de grote meren, allen op een hoogte van ongeveer 500 meter boven den zeespiegel en met een diepte van wel 450 meter. Vier Utrechtse Domtorens zouden er dus rechtop boven elkaar in kunnen staan en nog zou de spits van de bovenste niet boven het water uitsteken. Rond om die meren leven de primitieve inlandse volken, zoals bijv. de Toradja’s.

Om duidelijker over Celebes te kunnen spreken, verdeelt men 't gewoonlijk in een centraal gedeelte en in de van dit centrale deel uitgaande armen. Van deze delen is de Zuid-Westelijke arm verreweg de belangrijkste. Hier wordt de landbouw het ijverigst beoefend, hier brengen handel, industrie en verkeer het meeste leven en als gevolg van dit alles is hier ook het dichtst bevolkte deel van het eiland. Tegenwoordig kan Celebes zich zelf van het benodigde voedsel voorzien, maar dat kan alleen, doordat het overschot aan voedsel in den ZuidWestelijken arm over de andere gebieden, die een tekort hebben, verdeeld wordt.

Heel vruchtbaar zijn de oevergebieden van de meren van Tempe en Sidenreng in dien Zuid-Westelijken arm. Deze meren zijn eigenlijk reservoirs, vergaarbakken voor het teveel aan water, dat de Walanai-rivier van de omliggende bergen ontvangt in tijden van groten regenval.

Lopen nu tenslotte deze meren over hun oevers, dan laat het water bij het terugtrekken een laagje vruchtbaar slib achter.

De rijst en de maïs, die de Madjorezen, die hier wonen, nu in dit vruchtbare slib aanplanten, geven overvloedig rijke oogsten.

Deze Madjorezen kwamen dan ook al spoedig tot ruil en verkoop van hun overschot aan voedsel, en zo dus tot handel. We weten dan ook, dat ze reeds omstreeks het begin onzer jaartelling een geschreven wetboek van koophandel hadden. Zoiets hadden jullie waarschijnlijk niet verwacht, wel? Vooral ook omdat — naar wij boven al schreven — in centraal Celebes zo weinig ontwikkelde inlanders leven.

Om de stad Makassar vindt men het aristocratische volk van de Makassaren, die leven van den landbouw en wel voornamelijk van den verbouw van rijst en koffie.

Hun grootste liefhebberijen zijn dobbelen en hanengevechten, welke „sport” ook de grootste liefde van de Boeginezen heeft. De Boeginezen zijn bekend om hun wat te lange vingers. Zij stelen echter niet zozeer, om iets te hebben, als wel om hun zucht naar avonturen te bevredigen.

Hoewel ze in naam allen aanhangers van den Islam zijn, Mohammedanen dus, speelt in werkelijkheid het geloof aan geesten een veel grotere rol in hun leven.

Zo zeggen ze, dat in de krokodillen de geesten van hun voorouders huizen en daarom zullen ze deze dieren ook nooit verjagen, laat staan doden. Zelfs wordt er allerlei voedsel, ja vroeger werden er zelfs mensen aan die dieren geofferd.

De Boeginezen zijn in drie standen verdeeld: de vorst, de adel en het volk. In sommige dorpen staat onder deze standen nog een lagere stand. Hun dorpen bestaan uit ten hoogste veertig, uit bamboe vervaardigde, huizen, die op 1 tot 2 M. hoge palen gebouwd zijn.

Tussen die palen, onder den vloer van het huis dus, bewaren ze hun gereedschappen en ’s nachts slapen er de kleine Boeginese paardjes. Van binnen zijn de woningen zo eenvoudig ingericht, als je je maar denken kunt. Ook de kleding is zeer gering. In dit warme land is veel kleding ook overbodig. Een korte broek en een van stroo gevlochten hoedje is zo de gewone kledij voor de mannen. Typisch is verder nog, dat de hogere standen het hoofdhaar lang dra- gen, het volk het daarentegen kort draagt.

Wanneer een man en een vrouw kinderen krijgen, dan hoort het eerste kindje tot de familie van de moeder, het tweede tot die van den vader, het derde weer tot moeders familie, enz.

Behalve door hun landbouw en hun industrie — want ze zijn grote goud- en zilversmeden — zijn de Boeginezen vooral bekend door hun scheepvaart. In hun zelfgebouwde prauwen varen ze den helen Oost-Indischen Archipel door, meestal met hele vloten tegelijk, vaak op vaste routes.

Zo varen de Mandarezen, die om de golf van Mandar wonen, van Makassar en de andere havens van Zuid-Celebes naar Kendari, daar splitst hun vloot zich en het éne deel vaart Noordwaarts via de Soela-eilanden naar Ternate en Halmaheira en het andere vaart over Ambon naar Nieuw-Guinea.

In Midden-Celebes zijn de Toradja’s wel het bekendste volk. Voor de Mohammedanen betekent Toradja: „Heiden”, want de Toradja eet varkensvlees, iets wat den gelovigen Islamiet ten strengste verboden is. Gedurende den tijd, dat ze met den rijstaanplant bezig zijn, wonen ze temidden van hun bevloeide akkers (sawahs), maar zodra men geoogst heeft, verhuizen ze naar hun eigenlijke dorpen, hoog op de ontoegankelijke bergtoppen.

Ze hebben een grote fantasie en deze uit zich vooral in de smaakvolle wijze, waarop ze hun huizen bouwen en versieren.

Het zijn natuurmensen in den waren zin des woords. Ze kennen de natuur, hebben haar lief, als weinig anderen op deze aarde. En zo is het niet te verwonderen, dat ze, wanneer ze zien, dat alles op deze aarde sterft, maar dan ook weer onmiddellijk in anderen vorm herboren wordt — denk maar aan de bomen, die in den herfst hun bladeren verliezen, en in het voorjaar weer tot nieuw leven komen — niet kunnen geloven, dat het met den mens, na zijn dood, voorgoed afgelopen zou zijn.

Neen, zeggen ze, de doden leven voort, al is het dan in een andere wereld, en ze blijven belang stellen in het leven hier op aarde. Heel hun stoffelijk en geestelijk leven wordt door dat geloof beheerst. Want als iemand sterft, willen ze hem niet alléén naar het hiernamaals laten gaan, maar ze geven hem al datgene mee, wat hem in zijn aardse leven dierbaar was. Men legt niet alleen zijn kleren en gebruiksvoorwerpen bij het graf, maar men offert hele kudden buffels en ander vee. Hoe rijker de gestorvene is, hoe meer men meegeeft. De dood van een vorst kan een stam zodoende tot den bedelstaf brengen.

De zogenaamde „hals” van Celebes, het smalle deel ten Noorden van het Molengraafgebergte, is van weinig belang. Wel komen daar grote hoeveelheden rotan en klappers vandaan.

Ten slotte komen we in de Minahassa met een zeer vruchtbaren bodem en een uitstekend klimaat. Dit gebied is een van de schoonste van ons Indië. In de Minahassa heeft de zending met veel moeite resultaten bereikt en een einde weten te maken aan het koppensnellen (zie onder: Borneo) en den slavenhandel. Werken als arbeider in loondienst wil de Minahasser niet, ieder heeft dan ook een eigen landbouw-bedrijfje, al is het nog zo klein.

De verschillende delen van Celebes leiden dus, zoals we zagen, ieder een eigen leven; verkeer onderling is er weinig en dan nog uitsluitend over zee.

Tenslotte wil ik jullie nog even iets vertellen van enige vreemde dieren op Celebes: een kleine buffel, de Anoa; een dier, dat ten dele op een hert, ten dele op een varken lijkt en dat dan ook in het Nederlands heel kernachtig hertzwijn heet — zijn inheemse naarn is Babiroessa — en de zwarte hondsaap.

Waarom deze dieren hier alleen nog maar voorkomen? Ja, daar zijn de geleerden het nog niet over eens. Sommigen geven er de volgende verklaring van:

We begonnen met op die grotere zeediepten rond Celebes te wijzen. Deze ontstonden, doordat in dit gebied reeds vroeg breuken in de aardkorst kwamen — zie ook het hoofdstuk over „Bergen” —, waardoor Celebes reeds toen van het Westelijke en Oostelijke deel van den Archipel gescheiden werd. Zowel het Oostelijke als het Westelijke deel vormden toen nog grote landcomplexen, want eerst veel later liepen de beide „platten" onder water, waarbij de hoge randen en hogere delen echter boven water bleven. Zij vormen de tegenwoordige eilanden.

Op Celebes nu konden de grote Aziatische diersoorten, die eerst tussen het ontstaan van Celebes en het onderlopen van het Soendaplat uit Azië in de richting van deze gebieden trokken, niet meer komen.

Zo werd den genoemden diersoorten op Celebes een minder aangename aanraking met „den groten Toewan”, den tijger, bespaard.

Natuurlijk is er over Celebes veel meer te vertellen, maar wij moeten hier eindigen. Wie er meer van weten wil, vindt gemakkelijk interessante litteratuur hierover.