Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Berlijn

betekenis & definitie

de hoofdstad van Duitsland, is wat het aantal inwoners betreft, de derde hoofdstad van Europa (op 1 Januari 1934 4.3 millioen inwoners).

Berlijn is niet een van de alleroudste steden, ofschoon het reeds in 1240 stedelijke rechten verkreeg. In dien tijd waren Augsburg, Neurenberg, Worms, Spiers, Maagdenburg en Frankfort al bloeiende steden. Reeds in de 10e eeuw liep van de Oostzeehavens naar de Zuidduitse steden een handelsweg, die de beide armen der Spree in het midden tussen Oder en Elbe kruiste. Drie lage, zandige heuvels lagen daar, die een eindje boven de moerassige omgeving uitstaken en dus heel geschikt waren voor pleisterplaats. Geen wonder, dat hier dan ook spoedig een nederzetting ontstond. Feitelijk waren 't er twee, een vissersdorp Kölln en een dorpje, waar de schippers en kooplieden woonden, dat Berlijn genoemd werd. De bewoners van het oude Kölln behoorden tot den Wendischen volksstam, terwijl de Berlijners Germanen waren. Kollen, een Wendisch woord, waaruit Kölln ontstaan is, betekent: heuvel in een moeras.

In de 14e eeuw7 breidde Berlijn zich sterk uit en nam weldra onder de steden van de mark Brandenburg een eerste plaats in. In 1308 had het de leiding van een Stedenbond lot bewaring van den landsvrede. In 1448 vestigde de keurvorst Frederik II er zijn residentie.

Gedurende den dertigjarigen oorlog (1618—1648) had Berlijn veel te lijden van de doortrekkende legerscharen, zodat er een tijd van diep verval kwam. Eerst Frederik Wilhelm (1619—1688), die de Grote Keurvorst w'erd genoemd, wist de stad w7eer uit dezen treurigen toestand op te heffen. In de eerste plaats zorgde hij voor een behoorlijke bestrating en straatverlichting. Natuurlijk moet je hierbij niet denken aan onze moderne asphalt- of betonwegen en electrische lampen, maar aan hobbelige ronde keien, z.g. „kinderhoofdjes” en aan eenvoudige olielampen, hangende aan een ketting, die dwars over de straat gespannen was. Maar dit was al een reusachtige vooruitgang, want de wielen der karren en de voeten der wandelaars zakten nu tenminste niet meer diep in de modder weg en men kon, als men goed oplette, ook ’s avonds zien, waar men liep.

Verder liet de Grote Keurvorst de verwoeste straten weer herstellen en de ingestorte huizen w'eer opbouwen, legde tuinen en parken in Hollandsen stijl aan en bevorderde den huizenbouw, zodat weldra nieuwe voorsteden ontstonden (Friedrichwerder; Dorotheenstadt; Friedrichstadt; Spandau enz.).

Ook handel en nijverheid namen sterk toe, vooral nadat de Franse Protestanten, die door de herroeping van het Edict van Nantes uit hun land waren verdreven, in Berlijn een schuilplaats hadden gevonden. Bij den dood van Frederik Wilhelm in 1688 had Berlijn dan ook meer dan 20.000 inw7oners. Zijn opvolger, Frederik, die veel van pracht en praal hield, zorgde vooral voor de verfraaiing van zijn residentie. Onder zijn regering werden er bruggen, kerken en banken gebouwd, o.a. de Keurvorstenbrug, de kerk op de Gendarmemarkt, de Sterrenwacht, de Garnizoensschool, de Academie voor schilders en beeldhouwers en de Academie van Wetenschappen. In dezen tijd werden o.a. de beide plaatsen Köln en Berlijn (met andere) tot één geheel samengevoegd onder den naam Berlijn.

Ook Frederik de Grote, beter bekend onder den naam „de Oude Frits”, heeft veel voor de verfraaiing en uitbreiding van de stad gedaan. In 1786 telde Berlijn reeds 147-000 inwoners.

Maar het allerbelangrijkste voor Berlijn was wel, dat het onder de regering van laatstgenoemden verlichten vorst de verzamelplaats van mannen der wetenschap en van beroemde kunstenaars werd en sedert dien in veel opzichten gebleven is.

Wie echter Londen, Parijs en Rome gezien heeft en daarna Berlijn leert kennen, kan goed zien, dat de Duitse hoofdstad nog een betrekkelijk „jonge” stad is.

Laten we nu eens met elkaar op weg gaan om de verschillende bezienswaardigheden van Berlijn te bekijken.

Met den nachttrein zijn we over Hannover gereisd en ’s morgens vroeg aan ’t station Friedrichstrasze aangekomen. Hier beleven we een grotg ontgoocheling. Is dit oude, verrookte. gebouw werkelijk het veelgenoemde „Bahnhof” in het centrum van de Duitse residentie?

We stappen het station uit, gaan de smalle Friedrichstrasze in en bereiken al spoedig den 45 M. breden en meer dan een kilometer langen, groten verkeersweg, die door bomenrijen en vluchtheuvels in verschillende rij- en wandelwegen is verdeeld. Dit is de hartader van Berlijn, de z.g. „Unter den Linden”. We blijven hier even staan turen naar de grote gebouwen, de oneindige reeks luxe-auto's, de ruiters en amazones, enz.

Daar aan den overkant zien we twee grote restaurants, waarvan het meest rechtse het welbekende „Kranzler” is, waar de „Ijzeren Kanselier” Bismarck dikwijls zijn glas bier kwam drinken. Toen werd hier wereldpolitiek gemaakt. De roem van Kranzler behoort thans tot het verleden.

Langzaam wandelen wij de brede allee af en bereiken den Pariser Platz met de vele grote gebouwen (o.a. van de Franse Ambassade), die naar het Westen afgesloten is door de „Brandenburger Tor”, een monument in Grieksen stijl, 62 M. breed en 20 M. hoog, w-aarop de godin der overwinning op haar wagen, getrokken door vier paarden. Onder de poorten van de „Brandenburger Tor” doorgaande, komen we in den „Tiergarten”, een reusachtig park, ongeveer 250 H.A. groot, met mooie, schaduwrijke wandelwegen en kronkelende watertjes. Door de „Friedensstrasze” geleidt onze gids ons naar de „Siegessäule” op het Koningsplein, voor het Rijksdaggebouw (dat door een brand beschadigd is en hersteld wordt). Die „Siegessäule”, die op 2 September 1873 ter herinnering aan de overwinningen van 1864, 1866 en 1870/71 feestelijk ingewijd werd, is een indrukwekkend gedenkteken, van 61 M. hoogte. Op het bovenste platvorm verheft zich een 8.32 M. hoge „Victoria”. We zien, naar het Zuiden, de „Siegesallee” met de vele standbeelden der Hohenzoljerns, het slot Bellevue, den Goudvisvijver, het Floraplein, het Louise-eiland, het Rousseau-eiland en de Leeuwenburg. Naar het Westen kunnen wij Charlottenburg en Spandau zien en in het Zuiden, Oosten en Noorden strekt zich de onafzienbare huizenzee van Berlijn uit.

„Als u nu in korten tijd iets van Berlijn wilt zien, dan raad ik u aan, straks een auto te nemen,” zegt onze gids. De stad is groot, van Oost naar West heel wat kilometers. Zij omvat 7 vroegere steden, 59 dorpen en 27 landgoederen. Kijk, daar in het Zuiden, dat was nog in de vorige eeuw Steglitz en Grosz Lichterfelde, en daar Rixdorf en Tempelhof, en daar in het Noorden Heinersdorf, Pankow, Wedding en Tegel, nu allemaal Berlijn.

En dan al het bezienswaardige in de oude steden Berlijn-Kölln: de standbeelden en kerken, het Oude Paleis, het Museum de Nationalgalerie en het Arsenaal (ZeugBerlijn. — De Friedrichstrasze, nog steeds de hoofdader van het grote verkeer.

We volgen den raad van den welbespraakten man, wandelen naar den Pariser Platz terug en nemen een auto. De gids heeft de leiding op zich genomen en geeft order, naar de „Schloszbrücke” te rijden. Aan het eind van „Unter den Linden” laat hij stoppen en wijst ons links het reusachtige Universiteitsgebouw en rechts het „Opernhaus” en het Keizerlijk Paleis. In het midden, recht voor ons, staat een groot gedenkteken:het ruiterstandbeeld van Frederik den Grote, in brons. Verder rijdende passeren wij het vroegere „Paleis van den Kroonprins” en de „Ruhmeshalle”, en komen over de „Schloszbrücke” op het „Schlosz”-plein.

Vóór ons ligt het oude Koninklijke Paleis, de „Lustgarten” en de Domkerk. Dan rijden we verder, door de „Königstrasze” en links af door een doolhof van straten en straatjes, waar de grote huurkazernes staan, een echte Berlijnse volksbuurt. Wat ons Nederlanders opvalt, is de vervelende gelijkheid der huizen, straten en pleinen in dit stadsgedeelte. In Amsterdam ziet men zelfs in de armste wijken nog huizen met mooie geveltjes. Hier is alles grijze eentonigheid.

In een wijden boog, langs de Golgothakerk en de Borsig-fabrieken, de Humboldtshaven en het Lehrter Bahnhof, bereiken we weer den Tiergarten. In snellen rit brengt ons de auto naar Potsdam, de stad van den Soldatenkoning Frederik Wilhelm I, den vader van den „Ouden Frits”.

We bezoeken het schilderachtige Sanssouci, de plaats waar de grote koning na de vermoeienissen der oorlogsjaren en de beslommeringen van den dag verstrooiing zocht in den kring van de grootste geesten van zijn tijd of rust vond in de eenzaamheid van zijn werkkamer, bij zijn geliefde fluit. Zwijgend betreden we het Mausoleum te Babelsberg, waar hij tenslotte de eeuwige rust vond.

Door het Grunewald langs den linkeroever der Havel rijden we naar Berlijn terug. Voordat we den Potsdammer Platz bereiken, maken we een kleinen omweg. De gids wil ons het „Anhalter Bahnhof” wijzen, een monumentaal gebouw, om den slechten indruk, dien het station Friedrichstrasze op ons gemaakt heeft, weg te nemen.

De lange tocht heeft ons hongerig gemaakt en in het hotel Excelsior gaan wij gezellig middagmalen. Daarna maken we nog een kleine wandeling', bezichtigen de Rijksbank, het „Kunstgewerbe-museum” en brengen een bezoek aan den beroemden wijnkelder van Lutter en Wegner aan de Gendarme-markt, waar de dichter Hoffmann ruim een eeuw geleden aan zijn vrienden de fantastische verhalen vertelde, die door Offenbach’s opera „Contes d’Hoffmann” beroemd geworden zijn.

Eerst laat in den nacht brengt ons een taxi naar het station Friedrichstrasze terug, waar de trein ons wacht, die ons naar Nederland zal brengen. Zachtjes dommelende bij het rhythmisch geluid peinzen we over de ontvangen indrukken.

Het was overweldigend, te veel voor één dag; we zijn blij, dat we de hoofdstad van Duitsland gezien hebben, maar... Oost West, thuis best!