Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Bergen

betekenis & definitie

Voor het Hollandse meisje en voor den Hollandsen jongen is berg een woord, dat den meesten weinig zegt: bergen kennen ze vaak alleen van plaatjes of foto’s.

In het westelijke deel van ons vlakke landje heeft men zelfs niets, wat op bergen lijkt; in het Oosten slechts enkele lage heuvels en zoals jullie weten, is het Vierlandenpunt bij Vaals, dat tegenwoordig nog maar op drie landen kan pochen, 322 M. hoog, het hoogste punt van ons vaderland in Europa.

In bijna alle andere landen zijn de jongelui met de bergen vertrouwd; of ze wonen er, of ze brengen er hun vacanties door.

Wij zullen hier nu trachten jullie een beeld van het ontstaan en de vormen van bergen en gebergten te geven.

Ontstaan. Wij zullen uitgaan van de gedachte, dat er een aardbol is met een vaste aardkorst, waarbinnen zich een vloeibare, gloeiend hete massa bevindt.

Die korst moeten jullie je vooral niet al te dun denken, een 100 K.M. dikte heeft ze zeker. Dat zich binnen die schaal een gloeiende massa bevindt, blijkt b.v. uit het gloeiende magma, dat uit de vulkanen stroomt en uit de toename van de temperatuur met de diepte als we b.v. een mijnschacht boren.

Langzaam, héél langzaam koelt dat binnenste van de aarde af en de vaste aardkorst zal zich aan de aardkern, die door dat warmteverlies inkrimpt, moeten aanpassen.

De aardkorst zal daardoor „rimpels” krijgen en barsten gaan vertonen; deze rimpels nu noemen we bergen en gebergten en die barsten breuken.

Millioenen jaren voor onze jaartelling is dit proces reeds begonnen.

Tegenwoordig onderscheiden de geleerden in al die jaren vier grote tijdperken van plooiïng en jullie begrijpen dus, dat die aanpassing' van de aarde aan het binnenste een zeer, zeer langzaam gaand proces is, dat niet eiken dag tot uiting komt.

Onder groten druk, hoge temperatuur en tengevolge van den langen duur van het proces worden zelfs de hardste gesteenten plastisch en kunnen er prachtige plooien in ontstaan. Soms echter ook breken de lagen; daarbij noemen we de delen, die blijven staan als de omgeving zakt of die omhoog geperst worden, horsten en de delen die gezakt zijn of zijn blijven staan, terwijl de omgeving steeg, slenken.

De aardkorst bestaat uit verschillende soorten van gesteenten.

Onder stollingsgesteenten verstaan we de gesteenten, die uit de stolling van de gloeiende magma ontstaan zijn. Deze stollingsgesteenten nu verweren, waarover we jullie dadelijk meer zullen vertellen en wanneer de daaruit ontstane stoffen nu weer uit het water of uit de lucht worden afgezet, spreken we van afzettingsgesteenten. Zo zetten bijv. de rivieren het meegevoerde puin in de zeeën en meren, waar ze in uit- of doorstromen, in lagen af.

Onder metamorfegesteenten verstaan we tenslotte de stollings- en afzettingsgesteenten, die door grote hitte of druk veranderd zijn. Ze kunnen soms een zekere gelaagdheid vertonen. Door den invloed van grote hitte kan uit kalksteen marmer ontstaan.

Over het vulkanisme willen we hier niet veel vertellen, dat kunnen jullie onder vulkaan vinden, alleen moet hier even opgemerkt, dat de plaatsen, waar we tegenwoordig op aarde vulkanisme vinden, de zwakste plaatsen van de aardkorst zijn; daar toch treedt het gloeiende binnenste van de aarde nu en dan aan het daglicht en daar is de aardkorst dus dun.

Van de aardbevingen vertellen wij wat meer. Bij een aardbeving trilt plotseling de grond, alles siddert en beeft, deuren en ramen vliegen open, soms wordt alles uit elkaar gerukt en weten de mensen, door een ontzettenden angst aangegrepen, niet waarheen zij moeten vluchten, want overal dreigt hen gevaar; huizen en kerken storten in, bomen en palen vallen neer, alles verpletterend wat eronder ligt! En het ergste is, dat in vele gevallen brand ontstaat, vooral in steden, waar de gasleidingen breken en het gas dan vrij weg kan stromen en spoedig wel een vlammetje vindt, waardoor het in brand raakt. Dit gebeurde b.v. bij de aardbeving, die San Francisco in 1906 trof. Toch zijn de bewegingen in den bodem bij een aardbeving meestal heel gering, soms enige millimeters en hoogstens een paar meter, maar de beweging plant zich met een reusachtige snelheid voort en deze is het, die de grote vernieling teweeg brengt.

Als de zeebodem schokt, ontstaat een zeebeving, die hoge vloedgolven veroorzaakt. De aardbeving van Messina in 1908 ging met zo’n zeebeving gepaard, vele mensen werden gedood; niet alleen door de aardbeving, maar ook door de vloedgolf van de zeebeving, die de mensen meesleurde.

Maar genoeg hierover, we keren naar onze bergen terug.

Jullie weten allen wel, dat niet alle bergen er gelijk uitzien: de een is rond, de ander spits en scherp.

Dat verschil in uiterlijk van de bergen hangt vooral van hun samenstelling af, maar ook van hun ouderdom.

Het Sauerland b.v. bestaat uit oude gesteenten, die in den loop der tijden afgevlakt zijn. De hoogteverschillen zijn er meestal gering. Dat wil echter niet zeggen, dat het Sauerland niet mooi is. Tegen de hellingen van de bergen liggen in bonte afwisseling bouw- en weilanden en prachtige bossen, waarin nog veel herten, reeën en wilde varkens leven. Om in het echte hooggebergte te komen, moeten we echter naar de Alpen gaan.

Nauwelijks is een gebergte tot stand gekomen, of de afbraak begint al weer. Hierbij werken vele factoren samen, maar het water is een van de belangrijkste. Het regenwater gutst langs de hellingen naar beneden en neemt daarbij alle kleinere en grotere blokken, die door werking van de vorst of door planten van het gebergte afgespleten zijn, mee. In de dalletjes verenigen zich telkens meer van dergelijke stortbeekjes tot een bergbeek. In den regentijd en als de sneeuw smelt, worden ontzaglijke hoeveelheden water afgevoerd en hoe meer water afgevoerd wordt, des te meer en des te grotere steenblokken kan het water transporteren. Op onze foto zien jullie zo’n bergbeekje in den drogen tijd: een armzalig beetje water stroomt door de beekbedding, waarin jullie overal het meegevoerde puin ziet liggen.

Loopt ’n dalletje, waarin zo’n beek stroomt, op een meer uit, dan zet het water daar een helen puinkegel in af. Als de bergen hoog zijn, zijn ze het gehele jaar met sneeuw bedekt. De sneeuwgrens noemen we dan de lijn, waarboven de sneeuw het gehele jaar blijft liggen.

Over de gletschers, die onder bepaalde omstandigheden uit deze sneeuw kunnen voortkomen en die zich tot ver beneden de sneeuwgrens uitstrekken, zullen we jullie onder het woord gletscher vertellen.

Maar over lawines spreken we hier.

Als de rotshellingen steil zijn en er veel sneeuw op valt, kan deze sneeuw niet blijven liggen. Wanneer de zon gaat schijnen, of als de warme Alpenwind waait, glijdt deze sneeuw naar beneden en ontstaan de lawines. We noemen dit grondlawines, omdat ze alles tot den rotsbodem, ook de losse stenen, in hun val meesleuren. Stoflawines ontstaan meestal in den winter. De droge sneeuw, die dan op een bevroren ondergrond valt, zal daar weinig houvast vinden en naar beneden glijden. Deze lawines zijn soms door luchttrillingen, dus door klappen in de handen of schreeuwen, in beweging te brengen.

Ze zijn veel minder gevaarlijk dan de grondlawines, die soms hele dorpen kunnen vernielen.

Op vele plaatsen weet men uit ervaring, langs welken weg de lawines naar beneden komen en men beschermt de spoorwegen en huizen dan door grote muren, die de sneeuw moeten tegenhouden of haar in bepaalde banen moeten leiden.

Zoals hierboven gezegd, bestaan de bergen heel vaak uit verschillende gesteenten. Deze gesteenten zijn vaak zeer verschillend van hardheid en de rivieren, die zich spoedig in kunnen snijden in de zachtere lagen, hebben met de hardere lagen veel meer moeite. De bedding wordt bij het treden van een rivier of beek in een hard gesteente veel nauwer en zeer vaak ontstaat een waterval, als na het harde gesteente weer een zachter komt, waarin wel makkelijk een bedding kan worden ingesneden.

Machtig is het gezicht van het naar omlaag stortende water. Van verre klinkt het gedonder van den waterval en duizenden waterdrupjes spetteren en schitteren in het stralende zonnelicht.

Voor de scheepvaart zijn dergelijke rivieren natuurlijk onbruikbaar.

Vaak rijen lange bergketens zich aaneen en de overtocht is voor den mens dan veelal moeilijk; natuurlijk zoekt hij de laagste plekken op en zo’n laagste gedeelte tussen twee bergen noemt men nu een bergpas. De pas zelf is dus een horizontaal deel. De wegen, die naar den pas voeren, moeten vaak tot grote hoogten stijgen. Om te maken dat ze niet te steil worden, legt men ze dan in grote slingers.

Over den St. Bernhardpas kunnen jullie iets verder een stukje vinden.

Tenslotte willen wij nog wijzen op de bergsport.

Hieronder verstaat men het voor ontspanning beklimmen van hoge bergen en moeilijk toegankelijke bergtoppen. De bergbewoners zelf deden er vroeger niet aan. Eerst toen de toeristen er een sport van gingen maken, oefenden de bergbewoners zich, om als gids op te kunnen treden. Doordat zij in voortdurend contact met de bergen leven, weten ze precies welke hellingen te beklimmen zijn, over welke spleten men heen kan komen en welke levensgevaarlijk zijn.

De toeristen nu, die een bepaalden tocht willen maken, huren één of meer gidsen, al naar gelang het aantal deelnemers en de bezwaren van den te ondernemen tocht. Meestal leidt één gids niet meer dan twee tot drie personen.

Doelmatig gekleed, met zwaar bespijkerde schoenen en een pikkel, begeeft men zich op weg, de vrouwen en meisjes meestal in een broek, omdat rokken te lastig zijn.

Veelal duren de tochten enige dagen en den eersten dag is de tocht dan gewoonlijk nog makkelijk.

’s Avonds gaat men in ’n Alpenhut overnachten. Deze hutten zijn speciaal voor bergbeklimmers gebouwd. Ze bevatten ’n woonruimte met tafels en banken en een slaapruimte, waarin paardedekens liggen, zeer eenvoudig dus. Vroeg begeeft men zich ter ruste, want om twee of drie uur in den nacht begint de tocht. Men gaat nu aan het touw, d.w.z. de gids is met twee of drie toeristen door middel van een touw verbonden, zodat iemand, wanneer hij mocht uitglijden, door de anderen tegengehouden kan worden.

Men gaat zo vroeg op weg, omdat, als men later zou willen gaan, de zon het sneeuwoppervlak zou hebben doen smelten en men er dan te diep met de voeten in zou zakken.

Men kan op deze wijze soms tochten van tien dagen maken, trekkende van top naar top, van hut naar hut. In dat geval brengen dragers levensmiddelen naar de verschillende hutten.

Jammer is het, dat vaak de bergtoppen in de wolken gehuld zijn en men dus het mooie uitzicht, waarom men toch voor een groot deel den tocht maakt, mist.

Sommige ervaren bergbeklimmers gaan zonder gids, maar dit blijft steeds een gevaarlijke geschiedenis, aangezien men doorgaans niet voldoende van terrein-omstandigheden op de hoogte is. Hierdoor gebeuren dan ook nog vele ongelukken.

Niet zo inspannend, maar daarom misschien juist den laatsten tijd meer en meer in zwang komend, is het gebruik, om een gedeelte van de vacantie te nemen in de eerste maanden van het jaar, om te genieten van de sport in het gebergte. Heerlijk is het, in de ongerepte wereld van sneeuw èn zon op de ski’s de berghellingen af te suizen, of moeizaam op te klimmen naar de toppen, waar heerlijke vergezichten de inspanning duizendvoudig belonen.

Wie er kans voor krijgt, moet het maar eens proberen. Het staalt spieren en zenuwen; is een weldaad voor lichaam en geest!