Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Aquarium

betekenis & definitie

Ons aquarium: wel een onderwerp, dat de moeite waard is om er wat meer plaatsruimte aan te wijden! Want er bestaat haast geen liefhebberij, die, mits met wat zorg en toewijding en vooral wat „verstand” beoefend, voor jongens en meisjes zoveel genot en zoveel leerzaams oplevert!

Kun je je een mooier en interessanter schouwspel denken dan zo’n zachtgroen getinten, helder doorschijnenden bak met tere plantenguirlandes en bevallig voorbijzwevende vissen in de heerlijkste kleurenpracht? En het mooiste van de aquariumliefhebberij, die tegenwoordig ook in ons land meer en meer beoefend wordt, is wel, dat deze volstrekt niet een „dure liefhebberij” behoeft te zijn.

Voorbereidende werkzaamheden.

Wie op ’t gebied van de aquariumkunde een beetje wegwijs geworden is, brengt het met een „zuinig” spaarduitje — mits verstandig gebruikt — al een heel eind.

Lees dus maar eens aandachtig na, wat wij hier laten volgen over het houden van vissen in een kameraquarium. Enkele hoofdpunten ontleenden wij aan wat de heer A.F.J. Portielje, inspecteur van de levende have in Artis, een dierenkenner en -liefhebber bij uitnemendheid, over dit onderwerp te vertellen weet.

Allereerst komt de vraag aan de orde: Wat voor een aquarium moeten wij ons aanschaffen? Dit behoeft volstrekt niet duur of mooi uitgevoerd te zijn. Iedere ruime wijdmondsfles of glazen accumulatorenbak kan tot een klein aquarium worden omgewefkt. Voor jongens of meisjes, die een meer „echt” aquarium bezitten, is het altijd nuttig, er bovendien nog een paar van zulke flessen of bakken als hulp- en studie-aquaria bij te hebben.

Wil je graag een „echt” aquarium, dan zou je er desnoods wel zelf een kunnen maken, doch dit is een tamelijk lastig karwei, dat alleen door heel handige knutselaars tot een goed einde wordt gebracht. Het best is een eenvoudigen bak te kopen in een aquarium-winkel; die bak moet tenminste 40 c.M. lang, 30 c.M. breed en 30 c.M. hoog zijn. Andere maten zijn ook te gebruiken b.v. 50 X 40 X 40 c.M., maar denk eraan, dat de hoogte of diepte liefst gelijk aan of kleiner dan de breedte behoort te zijn, opdat aan den waterspiegel voldoende luchtopname en gaswisseling tot op den bodem toe, kan plaats vinden. Zo’n glazen bak moet rusten op een dik stuk vilt als onderlaag. Hoe eenvoudiger de bak eruit ziet, hoe mooier: alle gewilde versiering zou hier schaden en afbreuk doen aan de schoonheid van het levende natuurwereldje daarbinnen. Een goed aquarium mag volstrekt niet iedere week worden schoongemaakt. Wanneer de bak goed beplant en bevolkt is, zodat vissen en planten in koolzuurproductie en zuurstofontwikkeling tegen elkaar opwegen, behoeft dit zelden of nooit te gebeuren.

Zo nodig kan van tijd tot tijd voor toevoer van verse lucht worden gezorgd door het werken met een handig zuigperspompje met luchtgeleiding en uitstromers, dat in alle goede aquariumwinkels verkrijgbaar is; of anders door middel van een luchtketel of een autoband, die met een electro-motor of fietspomp wordt volgepompt.

Hoe richten wij nu ons aquarium in? Op den vloer van onzen bak leggen we een laagje klei van 1 c.M. dikte, die we misschien uit de sloot kunnen halen... maar dan eerst zorgvuldig nakijken, of er geen schadelijk rottende bestanddelen in voorkomen! Zet de aarde eerst in een teil onder water en verwijder al het kleine gedierte, dat eruit te voorschijn komt.

Op dit laagje klei volgt dan een laagje veen ter dikte van 1 ½ à 2 c.M. Hiervoor kun je je best behelpen met gewone lange turven of z.g. luchtballen, die voor het aanmaken van kachels gebruikt worden en die je zorgvuldig in plakken snijdt. Voor het inbrengen moeten we dan onze turfplaten een tijdlang, met een steen bezwaard, in een emmer water zetten. Over de turflaag spreiden wij tenslotte een laag schoon zand van pl.m. 2 c.M. dikte, liefst grof-, scherpof metselzahd, dat kleine steentjes bevat.

Nu vullen wij ons aquarium voorzichtig met zuiver regen- of leidingwater. Wij maken het zand, dat even is opgewolkt, weer gelijk en kunnen dan met de beplanting gaan beginnen.

In- en uitheemse waterplanten.

Lang niet alle waterplanten zijn geschikt om als blijvende aquariumplanten dienst te doen.

Van de inheemse waterplanten, die wel geschikt zijn, noemen wij in de eerste plaats de Canadese waterpest, die drijvend, zowel als ondergedoken en in den bodem wortelend, kan worden gehouden. Deze plant ontwikkelt veel zuurstof en bewijst goede diensten als rcinigster van troebel water, is gemakkelijk overal te vinden en groeit prachtig, ook ’s winters. Wij moeten ervoor zorgen, van tijd tot tijd de donkerwordende, afstervende stengeleinden te verwijderen. En willen we onze waterpest bosjesgewijs uit het bodemzand laten opgroeien, dan hebben we maar te zoeken, waar de frisgroene uitlopers of „koppen” zij worteltjes aan den stengel beginnen te vormen. Die jonge zij stengels knijpen we dan even onder die „waterworteltjes” af, om ze dan voorzichtig in ’t bodemzand vast te zetten.

Twee heel geschikte en dankbare waterplanten zijn verder de Vlottende of Drijvende Waterweegbree en de Biesvoren of het Brasemkruid, die je echter waarschijnlijk zult moeten kopen, daar ze in de natuur vrij zeldzaam zijn. De Biesvoren komt tamelijk veelvuldig in de Friese meren voor. Beide laatstgenoemde planten zijn van waarde als zodenvormers voor de bodembegroeiing van ons aquarium evenals het in ons land zeldzame Pilvorentje. Van de Fonteinkruiden zijn verschillende soorten, die ons mooi bebladerde ondergedoken stengels kunnen bieden, in den zomer altijd welkom.

Verder noemen we nog de Waterranonkel en voor een groot aquarium met snoekjes, baarzen en pos de Waterviolier met haar prachtig groen en een enkele maal ook met haar tengeren tros van lila en wit-met-gele bloempjes.

Ook aan drijvende waterplanten, die niet in den bodem behoeven te wortelen, kunnen wij nogal heel wat bruikbaars vinden.

Het Hoornblad is als zodanig onmisbaar: het vangt het drijvend vuil op en zuivert het water. Zijn de planten een stofnest geworden, dan neem je ze even uit het aquarium en spoelt ze onder de kraan of de pomp af. Hoornblad bevestig je daarom het best met een steentje aan den bodem: wortelen doet het toch niet. Ook onze inlandse Veder kruiden of Duizendbladsoorten en een paar plantjes Dui'tblad of Kikkerbeet, die als miniatuurwaterlelietjes op den spiegel drijven en een geliefkoosde zitplaats zijn voor salamanders en „schrijverkes”, komen in aanmerking. Voorts kunnen we nog het sierlijke bronmos gebruiken, vooral in een klein aquarium met salamanders, waterkevers en waterspinnen.

De „stinkende” Kranswieren zijn heel mooi, doch leveren nogal gevaar op, doordat ze meestal vol woekeralgen zitten: de Nitella’s evenwel zijn ook heel fijn en hebben van algen veel minder last.

Die algen of draadwieren kunnen in ons aquarium een groot gevaar opleveren.

Hun kiemen of sporen komen bij iedere waterverversing in het aquarium binnen of komen anders wel uit de lucht aangewaaid. En wanneer je dan je aquarium nogeens flink in de zon zet, om de planten aan ’t groeien te krijgen, dan heb je de poppen aan ’t dansen: op de onderste bladen van de planten van je bak komt een waas, dat al spoedig een dun groenig en draderig beslag blijkt te worden. Nu moet je er vlug bij zijn. De naar ’t licht gekeerde ruit van je bak kun je rustig met Groene alg — doch alleen met deze soort — laten begroeien. Die alglaag dempt het licht in ’t aquarium en belemmert daardoor tevens den verderen algengroei in je bak, terwijl de algen daar een mooien achtergrond vormen en als uitstekende koolzuurafnemers en zuurstofvormers gewaardeerd kunnen worden.

Gaat het te hard met den algenaanwas, zodat er groene draden of vlokken door je aquarium beginnen te groeien, dan moet je je aquarium tijdelijk, bij middagzon voornamelijk, met behulp van een scherm van carton aan de lichtzijde afdekken. Nu werk je voorzichtig, door ieder blad tussen vinger en duim af te strijken, de algen van je lichtbladige planten af. Zijn je guirlanden Duizendblad al aangetast, dan neem je die er zolang uit om ze door kikkerlarven te laten schoonvreten. Of wel: je maakt ’t aquarium zo donker, dat de hogere planten het nog net kunnen uithouden, doch de algen sterven en op den bodem zinken. De ruiten wrijf je schoon met een vlak geschuurd stuk kurk of een harde gummiplaat en de dode algen hevel je er gemakkelijk uit.

Veel gevaarlijker dan de groene alg is de Grauwbruine Woekeralg. Heeft die eenmaal in je aquarium de overhand gekregen, dan is een radicale schoonmaak de enige uitweg.

Van de uitheemse aquariumplanten noemen wij het eerst het Noord-Amerikaanse Drijvende Pijlkruid. (Sagittaria natans Smith) en de Zuid-Europese Spiraal-vallisneria (Vallisneria spiralis L.). Dit zijn twee prachtplanten. Van de eerste kun je naar hartelust afstekken en weggeven, daar ze heel snel groeit; de tweede is een merkwaardige plant, waaraan je prachtig de bestuiving en bevruchting kunt bestuderen, doch denk eraan, dat de Vallisneria een niet te ondiep bakje hebben moet. Zal ze mooi groeien en ook ’s winters haar bladeren op kleur houden, dan vraagt ze nogal wat licht en liefst ook wat klei in den bodem.

Heel mooie planten levert verder de Vederkruid- of Duizendbladfamilie, vooral de N. Amerikaanse M yriophyllum Affinis elatinidis Hort, de Myriophyllum scabratum Mcxh, die er veel op lijkt, de Myriophyllum prismatum Hort en de Myriophyllum heterophyllum Mcxh. Naar al deze soorten kun je in de aquarium-winkels eens informeren.

Een verrukkelijk mooie, uitheemse plant is verder de Ambulia heterophylla Baill. van Ceylon met haar uitgebreide, dichte bladrozetten van het mooiste goudgroen. Heeft ze den waterspiegel bereikt, dan houdt het vormen van ondergedoken groeiende bladrozetten op en gaat de plant boven water bloeistengels vormen. Wie veel mooie, ondergedoken rozetten houden wil, dóet dus verstandig om de te hoog reikende stengels af te knijpen en als stekken opnieuw te laten beginnen. Dit geldt trouwens voor de meeste waterplanten met bloeistengels boven den waterspiegel.

Tenslotte noemen wij nog de van Voor-Indië geïmporteerde Ambulia sessiliflora Baill., de Cabomba aquadica Aublet en Cabomba caroliniana A. Gray — de beide laatste uitnemend geschikt voor warme en matig warme bakken, waar ze met hun lange slingers een lust voor het oog zijn. Voor kleine bakjes of ook voor grotere gezelschapsaquaria met Tandkarpertjes, Danio enz. is er het z.g. Zeegrasblaadje van Brazilië (Heteranthera zosterifolia Mart.).

Voor ondiepe bakjes met een temperatuur van minstens 15 gr. tot 20 gr. Cels., liefst echter hoger, zijn in het bizonder de C r y p t o c o r ij n e-soorten van Britsen Nederlands-Indië aan te bevelen. Zij bloeien zelfs op den schraalsten zandbodem.

De bewoners.

En nu tenslotte iets over de bewoners van ons aquarium. Wij kunnen, jammer genoeg, hierover niet volledig zijn en moeten ons bepalen tot een enkel woord over de voornaamste vissen, die wij zullen kiezen. Vele inheemse vissen zijn voor ons onverwarmd kameraquarium totaal ongeschikt. Als wel geschikt en bovendien buitengewoon interessant om hun schitterende kleuren in den paartijd en om hun levensbizonderheden, die het bestuderen ten volle waard zijn, noemen wij in de eerste plaats de bedrijvige Stekelbaarsjes en de Bittervoorntjes. In het voorjaar, eind Maart, begin April, zodra het water weer ijsvrij is, kun je, wanneer je er met een schepnet en transportbus op uit gaat, het Tiendoornige Stekelbaarsje, in April-Mei het Driedoornige Stekelbaarsje al bezig vinden met bij een be-algden brugpaal materiaal voor hun nestje te verzamelen.

De grootste en meest algemene soort is het Driedoornige Stekelbaarsje. Het Tiendoornige is kleiner en komt veel zeldzamer voor. Onder de Stekelbaarsjes van deze beide soorten zijn de zoetwatersoorten geboren nestbouwers en dat is juist het buitengewoon interessante aan deze visjes. In de lente kun je dit eigenaardige proces in je aquarium bestuderen. Dan gaat de mannetjes-Driedoorn, die in dien tijd mooi blauw op den rug wordt, beginnen met wortelvezels, stukjes stengel en blad af te rukken en naar een hoekje van het aquarium te slepen, waar hij zijn nest wil bouwen, dat hij met behulp van een soort slijm hard en stevig maakt. Als het nestje klaar is, ziet het eruit als een groenig kokertje met twee openingen. Nu gaat het mannetje een wijfje lokken en tracht haar te bewegen, het nestje binnen te gaan, waar zij tenslotte een paar doorzichtige eitjes laat vallen. Meestal geeft het mannetje haar bij deze gelegenheid zulk een vinnigen knauw in den staart, dat zij meteen door de andere opening het nestje weer verlaat. Het mannetje verdwijnt nu terstond in het nestje en stort zijn homvocht over de eitjes uit. Dit is nodig, zullen de kiemen in de eitjes zich tot larven kunnen ontwikkelen, precies als bij bloemen de stamper van de ene bloem het stuifmeel van de andere nodig heeft, zal het vruchtbeginsel tot vrucht rijpen.

Ook andere wijfjes weet het ijverige mannetje op die manier tot kuitschieten te bewegen, zodat hij tenslotte in zijn nestje een hele verzameling eitjes bij elkaar heeft. Gedurende deze periode worden zijn kleuren hoe langer hoe schitterender. Het is wonder-mooi om te zien, hoe die vader Stekelbaars zijn „broed” verzorgt en tegen aanvallen beschermt en de kleine, doorzichtige larfjes opkweekt.

Ook het Bittervoorntje, het kleinste en kleurigste van de karperachtige vissen, is een heel interessant diertje. Zijn wijze van voortplanting, waarbij een Zoetwatermossel als broedplaats voor de eitjes wordt gebruikt, is wel de moeite van het bestuderen waard.

Verdere inlandse vissen, die in ons zoetwater-aquarium kunnen leven, zijn de Karper, de Kroeskarper en Grondel, Ruis-, Blank-, Windvoorn en Zeelt, Elrits, Blei, Alvertje en Modderkruiper.

De Grote Modderkruiper of Weeraai is een grappig beest in een aquarium. De boeren gebruiken hem als weerprofeet. Ze zetten hem dan in een glas en letten op zijn gedrag bij broeierig weer. Hoewel hij zich gewoonlijk nogal bedaard houdt, stelt hij zich enige uren vóór er een onweer losbarst, geweldig aan, door, alvorens naar beneden te gaan, telkens omhoog te zwemmen en lucht te happen.

Verder kun je ook verschillende soorten van Baarsjes, Posjes en Snoekbaarsjes in je aquarium houden.

Gemakkelijk te houden roofvissen zijn de Zonnebaarzen. Heel aardig zijn ook de Watersalamanders, die in de natuur na den voortplantingstijd een landbewonersbestaan leiden, maar die je ook gemakkelijk het hele jaar door als waterdieren kunt houden, wanneer je maar zorgt, dat ze over een begroeid rotsje of over een drijvend eilandje van begroeid kurkschors kunnen beschikken. Je kunt ze voeden met wormpjes, enchytraeën, watervlooien en vlees en naar hartelust genieten van hun eigenaardige levensgewoonten, o.a. van het wonderlijke „vervellen”, waarbij ze uit het buitenste laagje van hun opperhuid als uit een hemdje kruipen.

Een heel aparte afdeling van onze aquarium-liefhebberij vormen de tropische of andere uitheemse vissen, die enkel in verwarmde aquaria kunnen leven. In verband hiermee is een enkel woord over de temperatuur van ons aquarium op zijn plaats. De inlandse en andere uit gematigde luchtstreken afkomstige vissen moet je ’s winters behoorlijk vorstvrij houden. Staat het aquarium op een gang of portaal, dan zullen de vissen ’s winters een tijd lang weinig eten nodig hebben: ze maken een soort winterslaap door. Maar staat je aquarium in een matig of flink verwarmd vertrek, niet te dicht bij de kachel en flink in ’t licht voor een der koudste ramen, dan zullen de vissen den helen winter door in actie blijven.

Bij de tropische vissen komen weer extra zorgen te pas. Enkele soorten, zoals Sluierstaarten, verschillende Tandkarpertjesen Paradijsvissen kunnen wel in een aquarium zonder speciale verwarming in het leven worden gehouden, mits je een beetje handig te werk gaat. Bij een gemiddelde kamertemperatuur van 16° C. of 6o° Fahr. in den winter, moet je je aquarium overdag goed van het beetje winterzon en van de nabijheid van de kachel laten profiteren en des nachts — als de kachel uitgaat — je aquarium met een flinken wollen doek voorzichtig afdekken, nadat je er een paar bekers goed warm water in hebt gedaan.

De meeste tropische vissen kunnen het echter in voor- en najaar en vooral in den winter niet zonder een behoorlijk verwarmd aquarium stellen.

De beste en eenvoudigste weg hiervoor is: schaf je een of meer verwarmde hoekijzeren- of glasaquaria aan, die van een eenvoudige en onzichtbare gaspitjes- of petroleumverwarming onder den bodem voorzien zijn. De vlam mag niet direct tegen den bodem werken, doch tegen een metalen kap, die de warmte gelijkmatig over den bodem helpt verspreiden. Heb je de beschikking over centrale verwarming, dan zet je den bak eenvoudig op een radiator.

De bekendste tropische vissen, die voor een verwarmd aquarium in aanmerking komen, zijn: de Labyrinthvissen uit tropisch Azië en gedeeltelijk ook Afrika, de Paradijsvissen — waarvan de mannetjes in den paartijd de schitterendste kleurenpracht vertonen — de Slangenkopvissen, de Klimvissen, de Draadklimvissen en Pauwvissen en de Kempvissen.

De z.g. kameleonvissen of Chanchito-achtigen komen uit tropisch Amerika en hebben de eigenaardigheid, dat ze soms plotseling van kleur veranderen kunnen, al naar de temperatuur en vooral ook naar hun „gemoedsaandoeningen”. Tot die Chanchito-achtigen — de naam betekent eigenlijk „varkentje”, omdat deze vissen een typisch rondgewelfden varkensnek of rug vertonen, behoren o.a. ook de mooie, blauwgevlekte Paarlmoervissen en de prachtige Netroplus carpintis van Texas en Mexico. Al deze soorten komen met prachtige, in velerlei nuances wisselende kleuren voor den dag. Een rijk, gloedvol blauw, vermengd met geel en rood en veelal afgezet met vlekken van zwart en goud, vormt dan meest den hoofdtoon. Aan de blauwgevlckte Paarlmoervis kun je heel veel moois en aardigs beleven in het voorjaar, als de beide ouders hun eieren verzorgen door er telkens verse waterstroompjes overheen te waaien en als ze later de larfjes, die uit het nest ontsnappen, in hun bek nemen en weer in het nest terugspuwen.

Een kostbaar pronkjuweel van de exotische siervissen is ook de Braziliaanse Maanvis. Een familie, die een heirleger van mooie visjes voor kleine bakjes of voor een goed beplant gezelschapsaquarium levert, is de familie der Tandkarpertjes of Cyprinodonten. Informeer zelf maar eens naar de verschillende soorten, want het zou ons te ver voeren, die allemaal op te noemen.

Kuitschietende Tandkarpers zijn de verschillende soorten der geslachten Cyprinodon, Jordanella, Fundulus, Rivulus en Haplochilus, waaronder vele juweeltjes van kleur en vorm te vinden zijn.

De schitterende Sluierstaart met zijn gloedvolle oranjerode lijf en sierlijk waaierenden staart behoort tot de karperachtige vissen, die in geen enkel aquarium mogen ontbreken, terwijl ook de z.g. „Prachtbarbeeltjes” uit de geslachten Barbus, Danio, Rasbora, Nuria heel dankbare visjes zijn.

En als je dan verder nog eens bij aquariumliefhebbers onder je vrienden of kennissen je licht opsteekt over de kleinere of z.g. „lagere” diertjes, die in je aquarium een aardig figuur zullen maken zoals watervlooien, waterspinnen, watertorren, slakken en „schrijverkes”, dan geloven wij, dat je door het bovenstaande al een klein beetje wegwijs bent geworden.

Volledig konden wij hier natuurlijk niet zijn. Er blijft nog een heleboel belangrijks te vertellen over, omtrent de voeding van je vissen, de inrichting van je aquarium enz. enz. Wij hebben slechts het allervoornaamste aangestipt, maar wanneer wij hiermede even je belangstelling hebben gewekt voor de prachtige aquariumsport en je er misschien toe hebben gebracht eens iets meer hierover te gaan lezen of zelfs eens met een eenvoudig aquarium een proefje te nemen, dan is ons doel reeds bereikt.

De aquariumliefhebberij in Nederland is in een bloeistadium, vandaar, dat ook in de meeste grotere plaatsen wel verenigingen zijn, waar je je licht kunt opsteken.

En wil je geschikte lectuur over dit onderwerp? Lees dan maar eens de volgende boekjes of enkele daarvan:

Dr. C. Kerbert: „Het aquarium te Amsterdam”. — Uitg. der Mij. tot Nut van 't Algemeen.

C. J. den Hollander: „Het zoetwateraquarium”. — P. van Belkum, Velp.
E. Heimans: „Het Aquariumboekje”. — Versluys, Amsterdam.
E. Heimans en Jac. P. Thijsse: „In sloot en plas”. — Versluys, Amsterdam.

Prof. dr. H. J. Jordan: „Het leven der dieren in het zoete water”. — Oosthoek, Utrecht.

„Tijdschrift voor Aquarium- en Terrariumkunde”. — Uitg. Aquarium- en Terrariumvereniging „De Natuur”, Rotterdam.

Ook in het bekende Verkade-album „Mijn aquarium”, dat je misschien reeds bezit of anders stellig in de een of andere leeszaal kunt inzien, zul je een schat van wetenswaardigheden vinden.