Gepubliceerd op 12-05-2020

Haagbeuk, Carpinus betulus

betekenis & definitie

Carpinus: Latijnse naam voor haagbeuk wellicht naar de 'carpus' = 'handwortel' vanwege de stand van de vruchtvleugels.
Betulus: de boom lijkt op een beuk.
Haagbeuk: zoals de naam al doet vermoeden is deze soort geschikt voor hagen en kan hij omdat het loof goed verteert, als humusleverancier dienen. Vermoedelijk is de naam een ongelukkige vertaling van het Duitse ‘Hainbuche’ . Een Hain is een oud, opgaand loofbos, dat als particulier bezit niet voor algemeen gebruik bestemd was, waar dus geen vee weidde en geen brandhout werd gesprokkeld.
Bijzonderheden:
het harde fijnvezelige hout is zeer slijtvasten en wordt daarom gebruikt voor houten tandwielen, wielspaken, hamers, kegels en bepaalde beweegbare piano-onderdelen;
• ook is het goed brandhout;
• vruchten blijven aan de boom tot oktober;
• hij wordt meestal niet veel ouder dan een eeuw, zelden twee eeuwen;
• de stam van oudere bomen vertoont vaak een gegolfd oppervlak, als droeg hij in de lengterichting spierbundels;
• de bladschijf is iets scheef maar minder uitgesproken dan bij Iepen;
• als hakhout diende hij vroeger voor de productie van brandhout en van loof als veevoer;
• verder leent de Haagbeuk zich uitstekend voor het maken van heggen;
• de appelvink eet graag zaden van deze boom. Als herinnering aan zijn maaltijd vinden we de bosbodem bezaaid met doormidden gebeten haagbeukenootjes;
• met zijn dunne schors is de Haagbeuk, net als de Beuk, gevoelig voor zonnebrand.