Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Portugal

betekenis & definitie

PORTUGAL. Op het Pyrenesche schiereiland was vroeger voor het verbond der Vrijmetselaren geen gunstig gesternte opgegaan, en eerst voor weinige jaren is hier aan de medeleden meer verdraagzaamheid bewezen. Hoofdzakelijk zijn de ijsselijkste gruwelen, welke de Vrijmetselaren in Portugal en Spanje hebben moeten ondergaan, en die den mensch doen sidderen, aan de inquisitie toe te schrijven, welke de inwoners dezer landen in zedelijke boeijen zocht te houden, en hare drukkende heerschappij over dezen, in het gewaad der godsdienst kleedde. Wel beproefde men de oprigting van verschillende Loges, om de zaden van verlichting te strooijen onder de bevolking, door onwetendheid en vooroordeelen gedrukt, maar met Argus-oogen bewaakte de dweepachtige geestelijkheid de heerschappij der hierarchie, en bediende zich van elk middel, dat haar geschikt scheen, diegenen ongelukkig te maken, welke het waagden, hunne onderdrukte Medebroeders uit den duisteren nacht der onwetendheid naar het pad des zedelijken lichts te voeren.

In Portugal stichtte, in 1735, de Groote Loge van Londen, de eerste Loge te Lissabon door GEORG GORDON, waarbij zich niet slechts vele aanzienlijke inlanders, maar ook vele buitenlanders aansloten die reeds tot het verbond behoorden. Naauwelijks had de wantrouwende Geestelijkheid haar bestaan vernomen, of vreezende voor het licht, dat de Vrijmetselarij in de algemeen heerschende duisternis kon ontsteken, of zij begon zich met kracht en geweld tegen de Orde te verzetten, en stelde de gruwelijkste vervolgingen in. De eerste offers der inquisitie daar te lande waren twee buitenlanders, JAN COUSTOS (Protestant) uit Bern en ALEXANDER JACOB MOUTON (Katholiek) uit Parijs, die zich met het slijpen en snijden van edele gesteenten bezig hield. Zij werden in 1743 gevat, in onderaardsche kelders geworpen, waar zij vele weken zuchtten, tot dat men eene aanklagt tegen hen had ingesteld. Deze aanklagt bestond daarin, dat zij hadden gezondigd tegen de onfeilbare Pauselijke bul, door welke de Vrijmetselarij voor ketterij verklaard wordt; dat zij zich als Vrijmetselaars hadden schuldig gemaakt aan godslastering en andere snoodheden (zoo als blijkt uit den eed van geheimhouding en de door hen erkende verwijdering van de vrouwen uit hunne vergadering); dat zij het gansche Koningrijk, door de invoering der Vrijmetselarij, tot ergernis waren, en dat zij hardnekkig weigerden, het geheim der Orde te ontdekken.

Bij deze aanklagt deed de Fiskaal den eisch, dat het zoogenaamd heilig officie de beide ongelukkige buitenlanders aan de folteringen der pijnbank zou onderwerpen, na welke MOUTON, als Katholiek, van de verdere straf werd vrijgesproken. COUSTOS daarentegen, die de Protestantsche godsdienst beleed, werd door den Groot-Inquisiteur Kardinaal DACUNHA binnen drie maanden negen malen op de vreesselijkste wijze gepijnigd, en toen nog tot eene vierjarige galeistraf veroordeeld, van welke laatste hij echter verlost werd, door tusschenkomst van de Engelsche regering.

(zie COUSTOS). Sedert dit voorval verliepen er 33 jaren, zonder dat men in Portugal iets van de Vrijmetselarij vernam. In den jare 1776 werden weder twee medeleden van het Vrijmetselaarsverbond, de Majoor D'ALINCOURT en Don OYRES DE ORNELLES PARACAO, een edele Portugees, beschuldigd van V.: M.: te zijn, te Lissabon gekerkerd, en veertien maanden lang in hechtenis gehouden. Verdere onderzoekingen tegen de Vrijmetselaren, welke men beschuldigde, eene zamenzwering tegen de regering in het werk gesteld te hebben, begonnen in het begin der loopende eeuw (het jaar 1802), en werden er verder, in hetzelfde jaar, weder vele mannen van aanzien, vooral geleerden, in hechtenis genomen. Dat men bij deze laatste onderzoekingen minder gruwzaam met de aangeklaagden te werk ging, moet daaraan worden toegeschreven, dat de Jezuiten-Orde, de bitterste vijanden der Vrijmetselaren, in het jaar 1759 in Portugal werd opgeheven, en hare medeleden gekerkerd, en later naar Italië gebragt werden.

In 1792 werd door de Koningin aan den Goeverneur van Madeira bevel gegeven, al de VV.: MM.:, welke hij magtig kon worden, aan de inquisitie uit te leveren. Aan deze vervolging konden zich weinigen door de vlugt naar Amerika onttrekken. Toen het schip, dat hen vervoerde, en een witte vlag, met de woorden Asylum Querimus (wij zoeken een toevlugtsoord) in top had, te New-York binnen viel, begaven de voornaamste VV.: MM.: dier stad zich aan boord, namen de vlugtelingen met zich, huisvestten en verzorgden ze. Na zulke voorvallen had men naauwelijks kunnen gelooven, dat reeds in het jaar 1805 een Groot-Oosten van Portugal zou worden opgerigt, hetwelk EGAZ-MONIZ tot eersten Grootmeester had. In 1806 werden er de VV.: MM.: op nieuws vervolgd, gekerkerd, mishandeld en naar Amerika overgevoerd. De Loges arbeidden nogtans in het grootste geheim voort, en toonden zich eerst in het volgende jaar, toen de oorlog met Frankrijk uitgebroken zijnde, de Prins Regent zich naar Brazilië inscheepte, en Portugal door de Franschen, onder JUNOT, veroverd werd, waardoor de Vrijmetselaren eene magtige bescherming bekwamen.

Bij de tegenspoeden en het terugtrekken der Franschen, maakte men echter weder jagt op de VV.: MM.:, in weerwil dat de Engelschen er toen waren, welke vervolgingen zij-zelven op de onbegrijpelijkste wijze uitlokten, door het (1809) houden van een' openbaren optogt, met de banier voorop, voor welke de soldaten, in de meening, dat het eene gewone processie ware, het geweer hadden geprezenteerd. Toen echter de vergissing ontdekt werd, vielen het graauw en de soldaten, door de monniken aangehitst, op de BB aan, mishandelden hen en doodden er velen. Na NAPOLEONS val en de daarop gevolgde bevrijding van het Pyreneesche schiereiland, kon de Vrijmetselarij in Portugal geen lang leven meer hebben. Op den 30sten Maart 1818 vaardigde Koning JOHAN VI van uit Brazilië een scherp dekreet uit tegen de geheime gezelschappen, en daaronder de Vrijmetselarij, dat door een tweede (van den 20sten Junij 1823), in Lissabon, vernieuwd, en daarbij de doodstraf op de V.: M.: gesteld werd; doch gelukkig heeft men die straf niet ten uitvoer gebragt, maar in eene geldboete en vijfjarige verbanning naar Afrika veranderd.

Op den 30sten April 1824 nam de beruchte Prins Don MIGUËL een besluit, dood en verderf dreigende aan de VV.: MM.:, en sluitende met de woorden: leve de Koning (!) leve de godsdienst (!) dood aan de afschuwelijke VV.: MM.:! een besluit nog versterkt door het mandement (in denzelfden nacht gedrukt), van den Kardinaal SOUZA, Aartsbisschop van Lissabon, die het gepeupel tegen hen aanhitste, zoodat er eenige menschen vermoord werden, alleen op verdenking, dat zij VV.: MM.: waren.

Thans heeft men er weder enkele Loges.