Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Cagliostro

betekenis & definitie

CAGLIOSTRO, te Parijs en elders onder dien naam bekend, heette eigenlijk JOSEF BELSAMO, geboren uit geringe ouders op Sicilië, in het jaar 1784. In zijne jeugd zich aan een ongeregeld leven schuldig gemaakt hebbende, bedreef hij vervolgens vele schelmerijen, en vlugtte uit Palermo naar het vaste land, waar hij allerlei rollen speelde en zeer vele menschen bedroog. Nadat hij een aantal landen van Europa en een deel van Azië had door gezworven, kwam hij te Napels terug, met aanbevelingsbrieven van den Grootmeester van Maltha. Van daar begaf hij zich naar Rome, en trouwde er met de door hem verleide schoone LORENZA FELICIANI, welke hij vervolgens met geweld tot overspel noodzaakte, om alzoo te woekeren met hare bekoorlijkheden. Met haar ondernam hij verscheidene reizen naar Italië, Spanje, Portugal, Duitschland, Engeland, Rusland, Polen, Holland, Zwitserland en Frankrijk.

Nu eens zag men hem in het pelgrimskleed, dan weder in krijgsmansdos, den grooten heer spelende, gevolgd door eene menigte lakkeijen, dienstboden van allerlei aard, in de prachtigste livereijen. Te Parijs bewoonde hij een weidsch hôtel;zijne zalen stonden open voor de aanzienlijkste en smaakvolste lieden, die elkander bij hem verdrongen; hij gaf voor, in het bezit te zijn van bovennatuurlijke geheimen; dat hij de wetenschap verstond, om het leven te verlengen, door middel van den philosophischen steen; dat hij getallenparingen kende, om onfeilbaar in de loterij te winnen, en een watertje en eene pommade vervaardigde, die de kracht bezaten, om ieder spoor des ouderdoms uit te wisschen. Zijne recepten, welke hij zich duur liet betalen, vonden tallooze koopers, en wanneer deze zich beklaagden, dat zij het beloofde gevolg niet gezien hadden, wist hij hen te overreden, dat deze slechte uitslag te zoeken was in hunne zonden, of in hun gemor, of in hun te weinig vertrouwen op zijne woorden. Kortom, hij wist hen te verblinden en hunne nieuwsgierigheid voedsel te geven. Aan eenigen vertelde hij, en zij geloofden het ook, dat hij ten tijde van den zondvloed was geboren en dat hij JEZUS CHRISTUS had gezien; aan anderen, dat hij de zoon was van den Grootmeester van Maltha en de Prinses van Trebisonde, of dat hij afstamde van KAREL MARTEL, de eerste van het Karlovingische huis. Dan weder hield hij het diepste stilzwijgen omtrent zijnen stand en zijne afkomst in acht, en antwoordde aan dezulken die hem op dit punt ondervraagden: ‘Ik ben degene die is,’ of wel teekende hij zijn naamcijfer, hetwelk een slang voorstelde, die met eene pijl doorboord was en eenen appel in den bek hield. Hij legde zoo veel talent aan den dag, dat men hem weldra als een' Profeet, als een beeld der Godheid begon te beschouwen.

Hij werd omringd door menschen van allerlei rang, en zag zich overladen met bewijzen van den diepsten eerbied, met de teekens van de meest slaafsche onderwerping. Men zag allerwege zijn portret en dat zijner vrouw op snuifdoozen, waaijers, en op ringen; de vrouwen droegen het aan haren hals, in den vorm van een medailjon. Zijn borstbeeld prijkte in de paleizen der grootste heeren, met dit opschrift: de goddelijke CAGLIOSTRO. Zijne woorden waren even zoo vele godspraken. In Warschau zette hij eenen Poolschen Prins eene groote som gelds af, hem belovende, dat hij den duivel aan diens wil zoude onderwerpen. Te Straatsburg oefende hij een onbepaald gezag over den Kardinaal DE ROHAN, waartoe zijne vrouw hem behulpzaam was. Door zijne betrekking tot dezen Kerkvoogd werd hij later in de beruchte zaak van het halssieraad gewikkeld, in de Bastille geworpen, door het Parlement, bij gebreke van bewijzen, vrijgesproken, en op bevel van LODEWIJK XVI uit Frankrijk gezonden.

CAGLIOSTRO was in Duitschland Vrijmetselaar geworden, en had zich tot al de mysteriën, die in de Loges van dat land geleerd werden, laten inwijden. Hij is de vinder of voortplanter van eene nieuwe Metselarij, Egyptische Ritus geheeten, door hem ten jare 1782, te Parijs opgerigt, tot welke hij het denkbeeld ontleende uit eenige handschriften, die hij toevallig te Londen kocht, en die zekeren GEORGE COFTON, welken hij niet kende, hadden toebehoord. In lateren tijd verzekerde hij zelf, dat hij niets anders gedaan had, dan de tooverkunstige en bijgeloovige praktijken, welke hij in dien Ritus had gevonden, hier en daar wat in te korten en te besnoeijen.

De groot-Kopte (dus noemde hij zich) beloofde aan zijne volgelingen, hen tot de volmaaktheid te voeren, door middel van de natuurlijke en de zedelijke wedergeboorte. Door de natuurlijke wedergeboorte moesten zij de eerste stof of den steen der wijzen vinden, als ook de Acacia, die den mensch in de kracht der jeugd houdt en hem onsterfelijk maakt. Door de zedelijke wedergeboorte verschafte hij den ingewijden een pentagoon of maagdelijk blad, waarop de engelen hun naamcijfer en zegel hadden gedrukt, en dat de kracht zou hebben, den mensch terug te voeren tot den staat der onschuld, die hij door de eerste zonden heeft verloren.

Bij de proeven, welke ten doel hadden, den Kandidaat te doen deel krijgen aan de zedelijke wedergeboorte, sloot men zich zelven op in eene tent, op den top van eenen berg geplaatst, en hield zich aldaar een' bepaalden tijd lang met allerlei geheimzinnige oefeningen bezig. Na afloop daarvan kreeg men de geschiktheid, om zigtbaar met de zeven oorspronkelijke engelen om te gaan; men werd begaafd met eenen geest, vol heilig, goddelijk vuur, met een onbegrensd doorzigt, met een allergrootst vermogen; men bezat den pentagoon (vijfhoek). Wat de ligchamelijke wedergeboorte betreft, door welke men een ligchaam kreeg, zoo zuiver, als dat van het onschuldigste kind, en waardoor men tot de spiritualiteit kon geraken, of zijn gezond en rustig leven kon voortzetten, tot dat het God behaagde, eene oproeping te doen, die wedergeboorte werd door middel van het volgend recept verkregen. Men moest elke vijftig jaar, in de volle maan van Mei, met eenen vriend naar het land gaan, en er eenen strengen leefregel in acht nemen. Men bleef in eene alkove; men gebruikte dagelijks slechts eene soep met wat versche groenten, daarbij vooral niets drinkende, dan gefilterd of regenwater. Elk maal moest men met vloeibaar voedsel beginnen en met vaste spijs eindigen.

Op den zeventienden dag liet men zich eene kleine aderlating doen. Men gebruikte zes droppels witte tinctuur bij het opstaan en evenveel bij het naar bed gaan, elken dag twee droppels meer nemende, tot aan den twee en dertigsten. Dan liet men zich, juist bij zonsopgang, andermaal aderlaten, waarna men zich in de dekens rolde, en het bed hield tot aan het einde der behandeling. Was men op deze hoogte der operatie gekomen, dan schikte men den eersten korrel van de eerste stof van die, welke God schiep, om den mensch onsterfelijk te maken, en waarvan deze de kennis door de eerste zonde had verloren. Onder die kuur verloor men wel eenige uren lang bewustheid en spraak, maar dan kwamen er vrij sterke stuiptrekkingen met overvloedig zweet, waarna men tot zich zelven kwam. Na deze krisis ging men in een ander bad en gebruikte een krachtig vleeschnat. Als men de acht volgende dagen op dergelijke wijze voortging, dan was men, na verloop der veertig dagen, gezond en frisch, in één woord, geheel verjongd en wedergeboren.

Sommige menschen waren gek genoeg, om zich te onderwerpen aan deze voorschriften, ten einde de natuurlijke wedergeboorte deelachtig te worden; maar men kan, ligt denken, dat weinigen ze ten einde toe konden volgen.

In 1779 ziet men CAGLIOSTRO voor de eerste maal, en wel in Koerland, gebruik maken van zijne Metselaars-Ritualen. Aldaar opende hij eene Adoptie-Loge, en nam er verscheidene dames op, bijzonder Mevrouw de BECKE, wier invloed hij hoopte aan te wenden, om de Keizerin CATHARINA te naderen. Deze dame werd eene poos misleid door de verbazende toeren van den Siciliaanschen goochelaar, en gaf hem huisvesting in hare woning; doch ten laatste de zedeloosheid en laaghartigheid van dezen bedrieger bespeurende, maakte zij het zich ten pligt, hem voor het publiek ten toon te stellen.

Deze teleurstelling belette CAGLIOSTRO niet, nog in hetzelfde jaar naar Straatsburg te gaan, en er eene Loge, volgens zijnen Egyptischen Ritus, op te rigten. In de maand Mei van het volgende jaar stelde hij eene andere te Warschau in. Daar bood hij zijne volgelingen aan, om in hunne tegenwoordigheid het groote werk (het vinden van den steen der wijzen) te volbrengen. Men stond hem, tot dat einde, het gebruik van een buitengoed af. Eene menigte misleiden woonden zijne proefnemingen bij, en volgden met angstige oplettendheid al hare verschijnselen. Na vijf en twintig dagen arbeids kondigde hij hen aan, dat hij den volgenden dag het philosophisch ei openbreken, en hen den uitslag der stofverandering toonen zou. Die groote dag verscheen, en nu vernam men met verbazing en schaamte, dat CAGLIOSTRO verdwenen was, en dat hij hunne diamanten van waarde, met eene aanzienlijke som gelds, had medegenomen.

Na dezen schurkenstreek droeg hij geene zorg meer, om zich te verbergen. Hij kwam in 1782 te Lyon, en rigtte er eene Moeder-Loge van den Egyptischen Ritus op, onder den titel van la Sagesse triomphante; vervolgens vestigde hij in hetzelfde jaar te Parijs eene Moeder-Loge van Adoptie der hooge Egyptische Metselarij. Hij maakte talrijke en aanzienlijke proselieten, en wist zelfs in 1784 den Prins VAN MONTMORENCY-LUXEMBURG over te halen, om de waardigheid van beschermend Grootmeester van zijnen Ritus aan te nemen.

In 1786 uit Parijs gedreven zijnde, nam hij de wijk naar Londen, vroeger het tooneel zijner tooverkunsten. Daar poogde hij zich weder bij zijne vorige leerlingen aan te sluiten, en waarschijnlijk zou CAGLIOSTRO van de ligtgeloovigheid der Engelschen even goed partij getrokken hebben, als hij het van die der Franschen gedaan had, indien hij tot zijn ongeluk dit niet zelf had belet door zijne vreemde stellingen. Zijn rijk aldaar geen opgang makende, stak hij over naar het vaste land, doorreisde Zwitserland, waar hij geen bestaanmiddelen kon vinden, begaf zich naar de staten van den Koning van Sardinië, die hem liet aanzeggen, onverwijld zijn gebied te verlaten, trachtte zich toen in Oostenrijk met de empirische geneeskunst af te geven, maar de regering belette hem dit aldra. Eindelijk, niet meer wetende waarheen zich te wenden, besloot hij naar Rome te gaan, alwaar hij aankwam met aanbevelingsbrieven van den Bisschop van Trente, wien hij had weten diets te maken, dat hij berouw had over zijne vorige afdwalingen, en van voornemen was, in den schoot der Kerk terug te keeren.

Te Rome leefde hij met groote omzigtigheid. Daar hij zich niet met Vrijmetselarij durfde afgeven, zocht hij bestaanmiddelen in de geneeskunst te vinden; doch de patiënten verergerden onder zijne behandeling, en weldra had hij alle vertrouwen verloren. Ten einde raad, schreef hij aan zijne buitenlandsche leerlingen om onderstand, maar kreeg geen antwoord. Kort na zijne aankomst had hij zich met de Vrijmetselaars te Rome verbonden; hij was echter zorgvuldig uit hunne bijeenkomsten gebleven. Dan door geldgebrek gedwongen, deed hij aan twee personen, welke hij meende tot de Vrijmetselarij te behooren, het voorstel, hen de magische geheimen van zijnen Egyptischen Ritus mede te deelen.

Die gewaande Vrijmetselaars onderwierpen zich aan het ceremonieel der inwijding; maar toen het aankwam op betaling van vijftig Romeinsche kroonen, den bepaalden prijs voor de receptie, kwamen zij niet meer opdagen. De beide mannen waren spionnen der politie. gebruik makende van de verworvene inlichtingen, bragten zij bij de Inquisitie zoowel het bestaan der Vrijmetselaars te Rome, als de praktijken van CAGLIOSTRO aan.

Den 27sten December 1789 overrompelden de bedienden van het Heilig Officie een huis, alwaar de Loge der Opregte Vrienden bijeen kwam. De Broeders vonden een middel, om te ontsnappen; maar de archieven, de correspondentie en al de gereedschappen der Loge vielen in hunne handen. Op hetzelfde oogenblik werd CAGLIOSTRO gegrepen en in de gevangenis van het kasteel St. Angelo gesloten. Hij bleef er bijna twee jaren, eer hij gevonnisd werd. Eindelijk, den 7den April 1791, sprak de Inquisitie zijn vonnis uit. Van verschillende misdaden beschuldigd en overtuigd, inzonderheid van zich de kerkelijke tucht en straf, uitgesproken tegen de eigenlijke ketters, valsche leeraars, scheurmakers; meesters en leerlingen van bijgeloovige tooverkunst, enz. op den hals gehaald, en bij gevolg den dood verdiend te hebben, werd hij echter, uit bijzondere genade, enkel veroordeeld tot eene levenslange gevangenschap, tot afzwering van zijne ketterijen en tot boetedoeningen.

Zijn boek, Egyptische Metselarij geheeten, werd, als bevattende oproerige, bijgeloovige, lasterlijke, goddelooze en kettersche ritualen en stellingen, gedoemd, om openlijk door beulshanden verbrand te worden. Dit vonnis werd uitgevoerd. Weinig tijds daarna verzocht CAGLIOSTRO boete te mogen doen voor al zijne fouten, en verlangde eenen biechtvader, om eene volledige bekentenis van dezelve af te leggen. Men zond hem een' Kapucijner. Toen hij zijne biecht had geëindigd, bad hij den Monnik, hem terstond met zijne gordelkoord eene geeseling toe te dienen, en deze liet zich dit geen tweemaal zeggen. Maar naauwelijks was de eerwaarde Vader met dit vrome werk begonnen, of de boeteling greep de koord, viel op den Kapucijner aan en trachtte hem te worgen.

Zijn plan was, zich zelven in diens monnikskleed te hullen en onder deze vermomming te ontsnappen. Doch hij had met eene stevig gespierde partij te doen; de Kapucijner worstelde met voordeel tegen CAGLIOSTRO; hij schreeuwde om hulp; de waechters schoten toe, en sedert dat oogenblik werd de gevangene naauw bewaakt. Dit is de laatste maal, dat er melding van CAGLIOSTRO gemaakt wordt. Men meent, dat hij kort daarna in zijnen kerker stierf.