[v. Lat. vacatio = het vrij zijn]
1 het open-zijn, het onbezet-zijn, het vacant-zijn van een post, ambt e.d.;
2 [Fr. vacation = o.a.: tijd aan iets besteed)
a ambtelijke verrichting of werkzaamheid {bijv.: het uitbrengen van een exploot door een deurwaarder, aanwezigheid van een griffier of rechter bij het opmaken van een akte e.d.);
b tijd die men besteedt aan bij a genoemde handelingen;
3 geldelijke vergoeding die voor de bij a genoemde handelingen verschuldigd is.