[Lat.; vgl. Gr. onoma]
1 naam; nomen proprium, eigennaam; nomen est omen (de naam is een voorteken), of: nomen et omen (naam en voorteken), de naam zegt het al, de naam geeft een kenmerk van de drager;
2 (taalk.) naamwoord, spec. zelfst. naamwoord; nomen actionis, zelfst. naamwoord dat een handeling noemt; nomen agentis, zelfst. naamwoord dat de persoon noemt die de handeling verricht.