I [Fr., van mine = mijn]
1 mijnwerker;
2 geniesoldaat, spec. opgeleid ten behoeve van de mijnoorlog (het graven van onderaardse gangen bij de oorlogvoering).
II afk. min. [Fr., van Lat. minor = vergrotende trap van parvus = klein; minuere = klein maken; zie verder miniem e.v.] (muz.) kleine terts toonaard (vgl. majeur); in -, in een mineurtoonaard; (fig.) in neerslachtige stemming, gedeprimeerd.