of kousjer [v. Hebr. kosheir = rein, volgens de wet, door de rabbi's goedgekeurd]
bn & bw
1 (bij de joden) (voedsel) volgens de rituele voorschriften bereid (dus geoorloofd te nuttigen, bijv.: koosjer vlees); rein, zuiver; een koosjere slager, slager die ritueel slacht;
2 (in oneigenlijke zin): het is niet koosjer, het is niet in orde, niet zuiver, niet pluis, het is verdacht.