[uiteindelijk van Lat. cannicius= van riet gemaakt, van canna = riet]
1 vismand, met deksel gesloten en op de rug gedragen;
2 (volkst.; ook kanes) kop, hoofd; lijf; achterste; hou je kanis, hou je kop, zwijg; op zijn kanes krijgen, op zijn ziel krijgen.