[v. Gr. eu-aggelion = eig.: fooi voor het brengen van een goede tijding; alg.: goede boodschap, van eu-, z.a., en aggellein = boodschappen; vgl. engel van aggelos = bode (spec.: bode van de góden)]
1 de blijde boodschap van het heil, de leer van Jezus Christus;
2 elk der eerste vier boeken van het N.T. (de vier evangeliën, volgens Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes; de vier canonieke evangeliën, tegenover de apocriefe - niet als echt erkende - evangeliën, zoals het evangelie van Petrus, van Filippus, van Thomas e.d.); ook: de vier canonieke evangeliën gezamenlijk;
3 lezing tijdens de eucharistieviering genomen uit een der vier evangeliën;
4 (oneig.) onomstotelijke ontwijfelbare waarheid;
5 (fig. en spot.) leer die een bep. groep aanhangt.