[Lat. essentia (vertaling van Gr. ousia = wezen), van niet-bestaand o.dw essens, essentis van esse = zijn]
1 (fil.) wezenheid, d.w.z.: datgene waardoor een zaak (blijvend) is wat ze is;
2 (meer alg. spraakgebruik) het wezen, het wezenlijke, de kern van een zaak, dat waar het op aan komt (vgl. essence 1)