(< Lat. functio = vervulling, waarneming; < fungi = vervullen, zich kwijten van). Het woord werd in zijn spec. math. betekenis ingevoerd door Leibniz (1646—1716), die er aanvankelijk alle bij een vlakke kromme optredende (fungerende) veranderlijke grootheden (abscis, ordinaat, tangent, normaal, subnormaal enz.) mee aanduidde.
Daarna kreeg het bij hem en de Bernoulli's de betekenis van veranderlijke grootheid, die in haar afhankelijkheid van een andere veranderlijke grootheid wordt beschouwd.