Vreemde woorden in de Sterrenkunde

Prof. Dr. P.H. van Laer (1942)

Gepubliceerd op 30-09-2020

De maan

betekenis & definitie

De naamgeving van de maanobjecten heeft een zeer ingewikkelde geschiedenis. Daarom wil ik mij hier tot enkele hoofdzaken beperken, terwijl ik voor een uitvoerige uiteenzetting de lezer verwijs naar het mooie boek ,,Op ontdekking in het maanland” van Dr.

A. J.M. Wanders (Utrecht-Brussel, 1950), of naar het artikel „Het ontstaan van de tegenwoordige maannomenclatuur” van dezelfde auteur in Hemel en Dampkring 42/43 (1944/45), pp. 1-5 en 21-27. Aan deze publicaties heb ik het volgende ontleend.Reeds spoedig na ontdekking van de kijker waren Galileï (1564-1642) en zijn tijdgenoten begonnen met de studie van het oppervlak van de maan. Voorlopig stelde men zich tevreden met het tekenen van maankaarten, waarop de heldere en donkere delen van de maan werden aangegeven. De eerste die begon met een systematische naamgeving was de Zuid-Nederlandse geleerde Michaël Floris van Langeren (of Langrenus) (ca. 1600-1675). Omstreeks 1630 ontstond zijn eerste maankaart, die echter pas in 1645 in definitieve vorm is verschenen. De grote donkere velden gaf hij de naam mare (= zee), de kleinere sinus (= golf) of lacus (= meer), terwijl de heldere gebieden de naam terra (= land) kregen; alle natuurlijk met een nadere aanduiding als Oostenrijkse zee, Bataafse zee, Atlantische golf, land van de vrede, etc. Afzonderlijke objecten noemde hij naar vorstelijke personen (met als centrum Philips IV van Oostenrijk), diplomaten, geleerden, heiligen, enz. Van de door van Langeren gegeven namen is weinig overgebleven, maar toch is de tegenwoordige nomenclatuur van de maanobjecten, via het werk van Riccioli, e. a., in hoge mate van diens werk afhankelijk.

In 1647 verschijnt de beroemde Selenographia seu lunae descriptio (= maanbeschrijving; → selenografie) van Johannes Hevelius (1611-1687; zijn eigenlijke naam was Hewelcke). In afwijking van zijn oorspronkelijk plan om namen van geleerden te gebruiken bij de naamgeving, heeft hij de maanobjecten genoemd naar landstreken, zeeën en gebergten op aarde, b.v. Alpen en Apennijnen, welke beide namen ook nog op de moderne maankaarten voorkomen. Overigens zijn bijna alle door hem gegeven namen in onbruik geraakt.

Belangrijker voor de nu nog in gebruik zijnde nomenclatuur is het in 1651 verschenen werk Almagestum Novum (→ almagesf) van J. B. Riccioli, S.J. (1598-1671). Evenals van Langeren, door wie hij zeker geïnspireerd is, gaf hij aan de donkere vlakten de namen mare (= zee), sinus (= golf), lacus (= meer), en verder nog palus (= moeras), terwijl de heldere delen werden aangeduid met de namen terra (= land), insula (= eiland) of pënlnsula (= schiereiland). De afzonderlijke kraters noemde hij naar sterrenkundigen of mythologische figuren. De meeste van Riccioli’s namen zijn tot op heden gehandhaafd gebleven.

Belangrijk als naamgevers zijn verder nog geweest: J. H. Schröter (Selenographische Fragmente, 1791 en 1802); W. G. Lohrmann; J. F.

Schmidt (Charte der Gebirge des Mondes, 1865-1874); Beer en Madler {Mappa Selenogrdphica, 1834-1836); J. N. Krieger (Mondatlas, 1898), voortgezet door R. König (1912); J. Franz, en anderen.

Daar de auteurs vaak onafhankelijk van elkaar hun namen gaven, kreeg eenzelfde object soms verschillende benamingen, terwijl men ook vaak zeer onsystematisch te werk ging. Gelukkig heeft de Internationale Astronomische Unie (I.A.U.) aan deze chaos een einde gemaakt door in 1935 een officiële maankaart {Map of the Moon) uit te geven, benevens een officiële lijst van namen en letter-notaties {NamedLunar Formations). Volgens deze lijst hebben 673 maanobjecten een eigen naam.