Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gepubliceerd op 19-12-2020

Valentinus

betekenis & definitie

m

Verkleinvorm van Lat. valens ‘sterk, gezond, invloedrijk’ (vgl. wald- en Constantinus/Constans). Heiligennaam: 1) Valentinus, apostel van Retie (Beieren ten z. van de Donau), ca. 450; kerk. feestdag: 7 jan., 2) St.-Valentijn, martelaar uit de vroege christentijd, vooral vereerd in Terni in lt. en daarom wel bisschop van Terni genoemd (hetgeen waarschijnlijk niet juist is). Kerk. feestdag: 14 febr. Als voortzetting van heidense opvattingen werd Valentijnsdag als de voorloper van de lente beschouwd, de dag waarop vogels en geliefden elkaar vonden. In duitstalige landen was het de dag van het noodlot of het ongeluk; in Eng. streken de dag waarop jonge mensen meenden te kunnen raden wie hun aanstaande zou zijn. Tegenwoordig is van dit alles alleen de gewoonte overgebleven elkaar op Valentijnsdag kleine geschenken en verrassingen te sturen.

De laatste tijd is dit gebruik enigszins in ere hersteld. In het z. kwam de naam vooral in de 16e eeuw op, hoewel er al een vr. vorm Valentynne rond 1400 in Kortrijk voorkomt (Debrabandere). In de 17e eeuw hier ook de vorm Velten, vermoedelijk ontleend aan het Du. (vgl. voor de vorm van de naam: Valentijn Veite, Rotterdam 1739 (Gens. N. XX, 184). Op de klank af werd de naam in verband gebracht met de vallende ziekte (morbus S.

Valentini). De naam Valentinus is bijv. karakteristiek in Westerhoven (NoordBrab.). Er staat daar een kapelletje, het Valentinus-putje genaamd. Daarin is een waterputje, waarvan het niveau hoger is dan dat van het water in de langsstromende beek. Aan het water in de put wordt een heilzame kracht toegeschreven.