Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gepubliceerd op 19-12-2020

-mond-, -mund-

betekenis & definitie

'Bescherming, voogdij, beschermer, voogd’. Vanaf de eerste eeuw in Germ. namen aan te tonen.

Oudhoogduits munt ‘beschermer, voogd’, vaak vereenzelvigd met Oudhoogduits munt ‘hand’, omdat men de hand van de beschermer aannam als teken dat men zich aan hem toevertrouwde. Anderen betrekken het bij Oudhoogduits muntôn 'helpen, beschermen', Got. mundon ‘acht, geven op', Oudsaksisch mundon, Angelsaksisch mundian 'helpen’, Oudnoors, munda 'een wapen op iemand richten’ (uit ‘acht geven op'); Middelnederlands mont, 'macht, voogdij, voogd’, mondich, Ndl. mondig, Middelnederlands montböre, mombore 'voogd', Ndl. (verouderd) momber, momboor; Oudfries mund, mond ‘voogd, voogdij'; Angelsaksisch mund, mundbora.