Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gepubliceerd op 19-12-2020

-gard

betekenis & definitie

Als tweede lid komt dit element voor in vr. namen. Er zijn twee verklaringsmogelijkheden: a) 'omheinde ruimte, hof, huis’ en dergelijke betekenissen; vgl.

Got. garda 'stal’, gards 'huis (als omheind bezit'); Oudhoogduits garto, garf 'tuin'; Middelnederlands gaerde, gaert 'tuin'; Oudsaksisch gardo, gard 'omsloten ruimte’; Oudfries garda 'tuin'; Angelsaksisch geard 'omheinde ruimte, hof, woning’, Eng. yard; Oudnoors gardhr 'omheinde ruimte, hof, woning'. Bij een Indogerm. wortel gher- '(om)vatten'. Verwant buiten het Germ.: Gri. cheir 'hand' (‘de omvatter’), chortos ‘omheinde plaats, weide’ en vandaar: ‘voer, gras’; Lat. hortus ‘tuin’. Uit het Germ. ontleend: Fra. jardin. b) De tweede verklaringsmogelijkheid van het element -gard is 'tak, (jonge) scheut, roede’; Germ. >gazda-, >gazdjô; Got. gazds 'prikkel; Oudhoogduits gartea, gerta, Nieuwhoogduits Gerte, Oudhoogduits gart ‘prikkel’; Oudnederfrankisch gerda, Middelnederlands gaerde, gheerde 'tak, roede (ook als maat)’, gaert 'prikkel, roede'; Oudsaksisch gerdia ‘twijg, roede, speer’; Oudfries jerde; Angelsaksisch ‘gierd, twijg, roede, een landmaat’, Eng. yard; Oudnoors gaddr. Van een Indogerm. wortel >ghast-, "ghazdh-. Verwant buiten het Germ.: Lat. hasta ‘lans’; Iers gat 'wilgetwijg', gas 'takje, spruitje'. In namen vermoedelijk met de metaforische betekenis 'jong(e afstammeling).'